Portretrecht  

IEF 10611

Afweging is niet aan de pers om te maken

HvJ EU 1 december 2011, zaak C-145/10 (Eva Maria Painer) - perscommuniqué

In navolging van eerdere noot Dirk Visser IEF 9560 en korte samenvatting IEF 10606.  Met samenvatting van Marieke Poulie en Bart ten Doeschate, Hogan Lovells

In steekwoorden: Auteursrecht, reproductierecht, creatieve keuzes, excepties opsporingsdoeleinden, gebruik door de pers, citaatrecht, bevoegdheid nationale rechter, internationaal privaatrecht.


1. Casus
2. Auteursrecht / reproductierecht
3. Persexceptie versus artikel 5 lid 3 sub e Richtlijn 2001/29
4.  Het citaatrecht
5. Bevoegdheidskwestie

1. Casus
Auteursrecht. Portretfoto’s. Krantenuitgevers gebruiken na de ontsnapping van Natascha Kampusch aan haar ontvoerder bij hun berichtgeving foto’s die een schoolfotograaf van haar maakte vóór haar ontvoering en die toentertijd door de politie voor opsporingsdoeleinden zijn gebruikt. Omdat actuele foto’s van Natascha Kampusch direct na de ontvoering nog niet beschikbaar waren, publiceren de kranten ook montagefoto’s, gebaseerd op de oude foto’s, om aan te geven hoe zij er inmiddels waarschijnlijk uit zou zien.

2. Auteursrecht/reproductierecht
Na beantwoording van de eerste prejudiciële vraag (inzake bevoegdheid, zie hieronder) beantwoordt het Hof eerst de vierde prejudiciële vraag van de Oostenrijkse verwijzingsrechter. Die had opheldering gevraagd over de beschermingsomvang van portretfoto's, nu verweersters meenden dat de maker bij het maken ervan een beperkt aantal vormgevingsmogelijkheden heeft, omdat een portretfoto een 'realistische opname' is. De verweersters menen derhalve dat de beschermingsomvang van de portretfoto's beperkt is. Het Hof verwijst naar het Infopaq-arrest waarin reeds is uitgemaakt dat een werk wordt beschermd door Richtlijn 2001/29, wanneer het 'oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan', waarin de persoonlijke keuzes van de maker worden uitgedrukt. Die persoonlijkheid blijkt uit het tot uiting laten komen van de creatieve bekwaamheden van de maker, waartoe hij creatieve en vrije keuzes maakt. Bij het maken van portretfoto's kan de maker dergelijke keuzes maken door het bepalen, van bijvoorbeeld 'camera-instelling, de invalshoek of de gecreëerde sfeer' (r.o. 91). Maar ook bij het ontwikkelen van de foto's kan de maker keuzes maken. Derhalve is de auteur van een portretfoto in staat zijn werk 'een persoonlijke noot te geven' (r.o. 92). Al met al is de beperkingsomvang van een portretfoto 'niet noodzakelijkerwijs beperkt of zelfs nihil' (r.o. 93). Het is aan de nationale rechter om de bovenstaande factoren mee te wegen.

Voor de toelaatbaarheid van bewerkingen alsmede de reproductie van de foto's bepaalt het Hof dat de omvang van het recht van de maker niet wordt bepaald 'door verschillen in de mogelijkheden van artistieke schepping bij de totstandbrenging van (…) werken' (r.o. 97). De beschermingsomvang van artikel 2 sub a van Richtlijn 2001/29 is bij portretfoto's dan ook niet kleiner (r.o. 98). De mate waarin er voor de auteur dus ruimte bestaat om keuzes te maken, heeft dus geen invloed op de beschermingsomvang die de maker geniet met betrekking tot reproducties en bewerkingen.

3. Persexceptie versus artikel 5 lid 3 sub e Richtlijn 2001/29
De rechter wenste met zijn derde vraag te vernemen (a) wanneer openbaarmaking voor opsporingsdoeleinden is toegestaan en (b) of media zelfstandig een beroep kunnen doen op de bepaling met betrekking tot opsporingsdoeleinden.

Het Hof stelt vast dat het aan de lidstaat is te bepalen wanneer sprake is van een geval van openbare veiligheid (r.o. 102). Daarbij is de lidstaat gebonden aan o.a. Unierechtelijke beginselen, het hoofddoel van de Richtlijn en de driestappentoets van art. 5 lid 5 van Richtlijn 2001/29. Vanwege de omvang van deze afweging, kan het een medium niet worden toegestaan op eigen initiatief een door beschermd werk te gebruiken met een beroep op een doel van openbare veiligheid. Aan die veiligheid kan een medium door publicatie wel bijdragen, maar het initiatief hiertoe dient bij de bevoegde autoriteiten te liggen, nadat zij tot een afweging van de belangen zijn gekomen (r.o. 113). Een beroep door verweersters op de persvrijheid gaat mank, nu artikel 5 lid 3 sub e ziet op de afweging die de lidstaat moet maken. Deze afweging is, zo blijkt uit r.o. 112, niet aan de pers om te maken.

4.  Het citaatrecht
Ten aanzien van het citaatrecht concludeert het Hof eerst dat citeren ook mogelijk is in een persartikel dat op zichzelf geen auteursrechtelijk beschermd werk is. Die eis komt namelijk niet voor in artikel 5 lid 3 sub d, noch volgt het anderszins uit Richtlijn 2001/29.

Vervolgens komt het Hof toe aan de citaatrechtelijke hamvraag in deze zaak: staat het niet-vermelden van de auteur aan de toepassing van artikel 5 lid 3 sub d in de weg? Met andere woorden mag er rechtmatig worden geciteerd zonder vermelding van de naam van de maker? Normaliter ontvangen media foto's via een persbureau, waarbij het bureau de naam van de maker vermeldt. Laat de krant de naamsvermelding vervolgens na, dan is de publicatie onrechtmatig in de zin van artikel 5 lid 3 sub d. In casu liggen de zaken echter anders. De kranten hadden de foto's overgenomen uit een opsporingsbericht van de recherche in het kader van de ontvoering van Kampusch. De foto's zijn dus ter beschikking gesteld door de 'nationale met de veiligheid belaste autoriteiten', in de zin van artikel 5 lid 3 sub e, die daarvoor de naam van de auteur niet hoefden te vermelden ex artikel 5 lid 3 sub d (r.o. 145-147). Nu het niet de taak van de pers is om te verifiëren wat de reden van het ontbreken van de naamsvermelding is, kan zij 'onmogelijk de naam van de auteur identificeren en/of vermelden'. De pers is in dergelijke gevallen dan ook vrijgesteld van de verplichting de naam te vermelden (r.o. 148).

5. Bevoegdheidskwestie
De eerste prejudiciële vraag was meer procedureel van aard en had, kort gezegd, betrekking op de vraag op de bevoegdheid van de Oostenrijkse rechter ten opzichte van publicaties in de Duitse kranten. Het Hof antwoordt dat artikel 6 lid 1 de EEX-Verordening (44/2001) aldus moet worden uitgelegd dat in het geval van een inhoudelijk identieke inbreuk, aan toepassing van deze bepaling niet in de weg hoeft te staan dat de vorderingen zich richten tegen meerdere verweerders op per lidstaat verschillende nationale rechtsgrondslagen. De nationale rechter dient gelet op alle omstandigheden van het geval te beoordelen of er bij afzonderlijke berechting gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen.

IEF 10576

Om de gelijkenis te illustreren

Rechtbank Amsterdam 23 november 2011, LJN BU6005 (A. tegen Telegraaf Media Groep N.v.)

BRON: Spitsnet.nl

Sterk gelijkend IEF 10084. Auteursrecht. Portretrecht. Mediarecht. Onrechtmatige daad. P. betoogt de dochter van Michael Jackson te zijn (Telegraaf).

Is het publiceren van foto’s van eiseres in een krant onrechtmatig? De verkeerde rechtspersoon is gedagvaard, daarom worden de vorderingen afgewezen. Op verzoek van partijen vindt desalniettemin een inhoudelijke beoordeling plaats. De krant heeft de foto’s zonder toestemming overgenomen van de website van eiseres. De rechtbank beoordeelt of de foto’s auteursrechtelijk beschermde werken zijn en of publicatie van die foto’s in strijd is met het auteursrecht en het portretrecht.

Amateurportretfoto is niet bijzonder inspirerend of artistiek, zo kan "Aan Telegraaf Media (...) worden toegegeven dat de foto’s geen blijk geven van bijzonder geïnspireerde of opvallende artistieke keuzes, maar de foto’s zijn echter niet ontleend aan een ander werk en evenmin zo triviaal dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen. Er is derhalve sprake van auteursrechtelijk beschermde werken" (r.o. 4.8).

Auteursrecht - door derde gemaakt portret - in opdracht - geen toestemming
4.9.  Vervolgens komt de vraag aan de orde bij wie het auteursrecht berust. Terecht stelt Telegraaf Media dat beide foto’s door derden en niet door [A] zijn gemaakt. Door [A] zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat zij – samen met die derden – als maker van de foto’s moet worden aangemerkt. [A] heeft dan ook niet zonder meer als maker van de foto’s het auteursrecht op die foto’s. Het partijdebat heeft zich niet gericht op de vraag of de foto’s in opdracht van [A] zijn gemaakt (in de zin van artikel 20 Aw). In het navolgende zal de rechtbank daar echter veronderstellenderwijs van uitgaan. Met betrekking tot de [naam landgoed]-foto staat vast dat het auteursrecht op de foto niet aan [A] is overgedragen. [A] is dan ook niet de auteursrechthebbende van die foto. Met betrekking tot de portretfoto stelt [A] dat het auteursrecht van de foto wel aan haar is overgedragen. Zij biedt aan de desbetreffende stukken in het geding te brengen. Indien [A] auteursrechthebbende van de portretfoto blijkt te zijn, hetgeen in deze procedure niet is komen vast te staan, wordt met publicatie van die foto in De Telegraaf inbreuk op dat auteursrecht van [A] gemaakt nu [A] geen toestemming voor die publicatie heeft gegeven. Indien er evenwel van wordt uitgegaan dat [A] niet het auteursrecht op de foto’s heeft, geldt dat openbaarmaking door De Telegraaf in beginsel ook onrechtmatig is, zij het jegens de werkelijke auteursrechthebbende, maar dat de openbaarmaking niet reeds om die reden (ook) een onrechtmatige daad jegens [A] oplevert. Niet gesteld of gebleken is dat Telegraaf Media (of Telegraaf Media Nederland Landelijke Media B.V.) toestemming van de werkelijke auteursrechthebbende heeft verkregen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [A] als opdrachtgevend geportretteerde op grond van artikel 19 Aw daarentegen in beginsel geen inbreuk maakt op het auteursrecht van de makers door de openbaarmakingen op haar website.

4.10.  In artikel 21 Aw is vastgelegd dat openbaarmaking van een portret niet geoorloofd is – als het gaat om een niet in opdracht van de geportretteerde gemaakte portret – voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich daartegen verzet. Als er echter sprake is van een in opdracht gemaakt portret – waar in dit geval van wordt uitgegaan – is artikel 20 Aw van toepassing. Dat artikel bepaalt dat de auteursrechthebbende zonder toestemming van de geportretteerde het portret niet openbaar mag maken. Het gaat in het onderhavige geval echter om de openbaarmaking door een niet auteursrechthebbende.

Opdrachtgevende geportretteerde, toestemming, onrechtmatig
4.11.  Gelet op het systeem van de wet – dat verdergaande bescherming poogt te bieden aan een opdrachtgevende geportretteerde – en in het licht van het partijdebat zoals dat tot op heden is gevoerd, is de rechtbank van oordeel dat in een situatie als de onderhavige ervan uitgegaan kan worden dat in beginsel toestemming van [A] vereist is, wil De Telegraaf het portret mogen publiceren. Het zou immers ongerijmd zijn als [A] zich slechts jegens de maker van de foto, of althans de auteursrechthebbende, kan beroepen op het toestemmingsvereiste en niet jegens een derde, in dit geval De Telegraaf, die zonder daartoe gerechtigd te zijn, zonder toestemming van de maker/auteursrechthebbende en zonder toestemming van de geportretteerde, [A], de foto’s openbaar maakt. Nu tussen partij niet in geschil is dat die toestemming niet is gevraagd, laat staan verleend, staat daarmee in beginsel vast dat De Telegraaf onrechtmatig handelt jegens [A].

4.12.  Telegraaf Media beroept zich in dit verband op de vrijheid van meningsuiting die De Telegraaf als journalistiek medium toekomt op grond van artikel 10 EVRM. De vorderingen tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, zoals door [A] ingesteld, vormen een repressieve beperking van die uitingsvrijheid. Of een dergelijke beperking in overeenstemming is met artikel 10 EVRM, hangt af van de verdere toetsing. Lid 2 van artikel 10 EVRM bepaalt onder welke omstandigheden aan het recht op uitingsvrijheid beperkingen gesteld mogen worden. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen.

Openbaarmaking, privésfeer, gelijkenis tussen A en B, schadestaatprocedure 
4.15.  [A] heeft de foto’s zelf openbaar gemaakt op haar website. Daar staat tegenover dat publicatie van foto’s op een website niet zonder meer gelijkgesteld kan worden met toestemming (in de zin van het auteursrecht of het portretrecht) voor verdere openbaarmaking door anderen. Ook overweegt de rechtbank dat [A] bij plaatsing op haar eigen website in beginsel zelf enige mate van controle behoudt over de verspreiding van de foto’s en de context waarin die foto’s zijn geplaatst. Daar staat dan weer tegenover dat haar website toegankelijk was voor iedereen, zodat het brede publiek ook op die wijze van de foto’s kennis kon nemen. Dat dient betrokken te worden bij de weging van het beroep van [A] op bescherming van haar privéleven.

4.16.  De ruime bescherming die de pers onder artikel 10 EVRM ten aanzien van haar uitingsvrijheid geniet, ziet – kort gezegd – in de eerste plaats op “debate of general interest to society” (EHRM: 59320/00 24-06-2004) terwijl daar in het onderhavige geval niet zonder meer sprake van is. Het gaat hier om foto’s en, voorzover valt te beoordelen, om berichtgeving met het doel “to satisfy the curiosity of a particular readership regarding the details of the applicant’s private life”. Een dergelijke publicatie “cannot be deemed to contribute to any debate of general interest to society”. De stellingen van Telegraaf Media dat de afbeeldingen in een functioneel verband stonden met het artikel doordat de afbeeldingen de gelijkenis tussen [A] en [B] illustreren en dat die gelijkenis van belang was voor het publiek, acht de rechtbank vooralsnog onvoldoende onderbouwd en daarom onvoldoende om publicaties van de foto’s te rechtvaardigen. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de publicatie van de foto’s een inbreuk op het privéleven van [A] vormen, zodat zij zich in dat geval terecht beroept op artikel 8 EVRM.

4.17.  Daaruit volgt dat [A] recht zou hebben op vergoeding van – als gevolg van de inbreuk – geleden schade. Omtrent bestaan en hoogte van de vermogensschade stelt [A] echter onvoldoende, zelfs indien wordt uitgegaan van een schending van het gestelde auteursrecht van [A]. Met betrekking tot de immateriële schade geldt het volgende. Een veroordeling tot vergoeding van immateriële schade kan slechts worden uitgesproken als aan de vereisten daarvoor van artikel 6:106 BW is voldaan. In het onderhavige geval legt [A], zo begrijpt de rechtbank, aan haar vordering ten grondslag dat zij in haar eer of goede naam is geschaad. Of [A] door de publicatie van de foto’s in haar eer of goede naam is geschaad, kan de rechtbank echter niet beoordelen zonder daarbij ook de context waarin foto’s zijn gepubliceerd – en dus de inhoud van het artikel in De Telegraaf – te betrekken. Nu daaromtrent niets is gesteld en het artikel niet is overgelegd, kan ook op deze gronden de ingestelde schadevergoedingsvordering niet worden toegewezen. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure dient [A] aannemelijk te maken dat zij mogelijk schade lijdt. Nu zij te weinig stelt om aan te nemen dat zij als gevolg van publicatie van de foto’s voor vergoeding in aanmerking komende (vermogens- of immateriële) schade heeft geleden, is aan die voorwaarde niet voldaan.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10568

Afkeer van dikke getatoeëerde mensen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 24 november 2011, LJN BU5796 (eiser tegen Uitgeverij)
Portretrecht. Eiser, die zonder zijn toestemming is geportretteerd in het boek "Platter & Dikker", vordert het uit de handel nemen van dit boek, danwel zijn portret uit het boek te verwijderen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft de vordering afgewezen. Hierbij is van belang geacht dat de foto bij een openbare gelegenheid is genomen en dat eiser zich niet in een compromitterende of aanstootgevende situatie bevindt. De schade die hij als gevolg van de publicatie lijdt is niet aanmerkelijk groot, terwijl toewijzing van de vordering wel tot aanmerkelijke schade zou leiden aan de zijde van de uitgeverij.

4.2.  In dit geval is sprake van een portret van [eiser] dat is gemaakt zonder dat hij daartoe een opdracht heeft verstrekt. Publicatie van dit portret is niet geoorloofd voor zover een redelijk belang van [eiser] zich hiertegen verzet (artikel 21 Aw). Als publicatie van een portret een schending van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer oplevert (zoals neergelegd in artikel 8 EVRM), is daarin in beginsel een redelijk belang gelegen als bedoeld in artikel 21 Aw. In dit geval kan de publicatie van het portret van [eiser] in het boek ‘Platter & dikker’ als een dergelijke schending worden aangemerkt. Het portretrecht van [eiser] is echter niet absoluut. Het dient te worden afgewogen tegen, in dit geval, het recht van Uitgeverij [uitgever] op openbaarmaking van die foto, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM (de vrijheid van meningsuiting). Om te beoordelen aan welke van beide grondrechten, die in beginsel van gelijke rangorde zijn, in een concreet geval voorrang toekomt, dienen aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van partijen tegen elkaar te worden afgewogen.

4.3.  In het kader van de hiervoor bedoelde belangenafweging overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De bezwaren van [eiser] richten zich op de context van “heb- en vraatzucht, hufterigheid, agressie, consumentisme en exhibitionisme” waarin de foto is gepubliceerd. Die context blijkt, aldus [eiser], uit de titel van het boek, uit het essay van [journalist] en uit de overige foto’s die in het boek zijn opgenomen, maar vooral ook uit hetgeen de fotograaf in de veel bekeken uitzending van het televisieprogramma ‘De wereld draait door’ van 11 oktober 2011 heeft gezegd (zie 3.2 van dit vonnis). De fotograaf gaf hierbij blijk van zijn afkeer van dikke getatoeëerde mensen. In deze televisie-uitzending is de foto van [eiser] tot drie keer toe in beeld geweest, aldus [eiser]. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan [eiser] kan worden toegegeven dat de combinatie van het essay, de tekst op de achterkant van het boek en een aantal van de foto’s uit het boek enerzijds en de publicatie van zijn foto in het boek anderzijds niet positief voor hem is. Het is ook begrijpelijk dat [eiser] hiermee niet in verband wil worden gebracht. Verder heeft [eiser] terecht aangevoerd dat een boek als ‘Platter & dikker’ door de media-aandacht een eigen leven kan gaan leiden (in die zin dat de foto’s uit het boek ook elders te zien zijn) en dat Uitgeverij [uitgever] hiervoor als uitgever van het boek mede-verantwoordelijk is, ook als zij niet zelf actief de publiciteit opzoekt. Voorshands acht de voorzieningenrechter Uitgeverij [uitgever] echter niet mede-verantwoordelijk voor de uitlatingen van de fotograaf in ‘De wereld draait door’. Niet is komen vast te staan dat Uitgeverij [uitgever] hiermee enige bemoeienis heeft gehad. Dat [eiser] ooit eerder aan twee televisieprogramma’s heeft meegewerkt (die op Youtube zouden zijn terug te vinden), maakt [eiser] niet, zoals hij terecht heeft aangevoerd, tot een publieke figuur die meer zou moeten dulden dan een ‘gemiddelde’ persoon.

4.4.  Daar staat het volgende tegenover. [eiser] heeft tegen de foto op zich geen bezwaren aangevoerd. Bij monde van zijn advocaat heeft [eiser] kenbaar gemaakt dat hij geen zaak was begonnen indien de gewraakte foto op neutrale wijze in een krant was gepubliceerd. Dat [eiser] tegen de foto op zich geen bezwaren heeft, acht de voorzieningenrechter terecht. De foto, waarbij overigens de naam van [eiser] niet is vermeld, toont [eiser] immers zoals hij is. De foto is gemaakt bij een openbare gelegenheid en [eiser] bevindt zich niet in een compromitterende of aanstootgevende situatie. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] in redelijkheid kon verwachten dat op een Harley Davidson-herrie dag foto’s zouden worden gemaakt en dat gezien zijn postuur en zijn grote aantal tatoeages een fotograaf hem zou uitkiezen om te portretteren. Toch heeft hij zich – blijkens de foto – rustig in de menigte opgesteld; de foto is immers niet gemaakt terwijl hij “voorbijflitste”. Door zijn opstelling hoefde Uitgeverij [uitgever] in redelijkheid niet te begrijpen dat [eiser] lijdt onder zijn zwaarlijvigheid, hoe belastend dit overigens voor hemzelf kan zijn. Over de vraag of [eiser], zoals hij stelt, gezien de context waarin de foto is gepubliceerd schade heeft geleden, omdat zijn omgeving hem in verband brengt met het boek, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] schadelijke gevolgen ondervindt door reacties vanuit zijn omgeving. Desgevraagd heeft zijn raadsman ter zitting verklaard dat de omgeving van [eiser] hem enkel te kennen geeft dat hij actie moet ondernemen tegen het boek. Dat duidt niet op een schadepost. Ook is bij betwisting door Uitgeverij [uitgever] niet door [eiser] aangetoond dat hij een compagnonschap als tatoeëerder is misgelopen door de publicatie. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de voorzieningenrechter de door [eiser] geleden schade dan ook voorshands niet aanmerkelijk groot. Voor wat betreft de voor [eiser] negatieve context van het boek wordt verder in aanmerking genomen dat het boek een tijdsbeeld wenst te schetsen, waarvan dikke en/of getatoeëerde mensen een onderdeel uitmaken. Om dit tijdsbeeld goed te kunnen schetsen is het publiceren van portretfoto’s bijna onvermijdelijk. Daarbij komt dat het toewijzen van de vorderingen aanmerkelijk grote schade voor Uitgeverij [uitgever] zou opleveren.

4.5.  Gezien alle hiervoor onder 4.3 en 4.4 geschetste feiten en omstandigheden, wegen de belangen van Uitgeverij [uitgever] zwaarder dan die van [eiser]. Dit betekent dat het recht op uitingsvrijheid van Uitgeverij [uitgever] in deze zaak de doorslag geeft en de publicatie niet onrechtmatig wordt geacht. Er is dan ook geen grond voor toewijzing van de vorderingen onder 1 en 2 en evenmin is er een grondslag voor toewijzing van de vordering tot schadevergoeding. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

IEF 10421

Holleeder vs. IDTV

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 oktober 2011, LJN BT8893 (Holleeder tegen IDTV film b.v.)

Met dank aan Jens van den Brink en Tessel Peijnenburg, Kennedy Van der Laan.

Na kop-staart vonnis dat is ingetrokken door de centrale redactie; IEF 10386:

De voorzieningenrechter heeft in kort geding dat was aangespannen tegen filmproducent IDTV Film B.V. besloten dat de film De Heineken Ontvoering niet wordt verboden.Partijen hebben aangedrongen op een direct vonnis na debat vanwege spoedeisend belang (films gaat in bioscopen draaien). Art. 10 EVRM en 7 Grondwet en Mosley-zaak.

Portretrecht. Preventieve censuur. Als vaststaand kan verder worden aangenomen dat de film fictieve elementen bevat, vordering tot preventieve censuur staat op gespannen voet met artikel 10 EVRM en artikel 7 Gw; eventuele onrechtmatigheid van een publicatie vindt pas plaats nadat de betreffende publicatie ter kennis van het publiek is gebracht. Portretrecht-kerncitaat:

4.24 Het op de website afgebeelde portret kan niet worden beschouwd als een portret van Holleeder. Weliswaar is er sprake van een behoorlijke mate van overeenstemming tussen de afbeelding op de website en de in het geding gebrachte foto (genomen omstreeks 1983) van Holleeder, maar bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een afbeelding van een persoon dient mede acht geslagen te worden op de context van de publicatie. Het is niet ongebruikelijk dat bij een verfilming van historische gebeurtenissen de acteurs worden gemodelleerd naar de persoon wiens rol zij moeten uitbeelden. Het publiek mag hiermee bekend worden verondersteld en zal een bij een filmaankondiging geplaatste afbeelding van een acteur gewoonlijk dan ook niet aanzien voor een afbeelding van zijn in de werkelijkheid voorkomende pendant(hetgeen bij een verfilming van verder in het verleden liggende gebeurtenissen temeer onwaarschijnlijk is). Van enige misleiding is derhalve geen sprake.

4.25. Voor zover de vorderingen van Holleeder er op zijn gericht dat ook los van een verbod op vertoning van die passages uit de film waarin het personage "Rem" voorkomt, een verbod wordt gevorderd van het gebruik van zijn portret op de website en voor andere commerciële doeleinden, worden die vorderingen met het oog op hetgeen hiervoor onder 4.24 is overwogen eveneens verworpen.

4.3. Allereerst wordt vastgesteld dat IDTV erkent dat het publiek dat de film ziet, het daarin voorkomende personage "Rem" zal associëren met Holleeder. Hiervan zal derhalve bij de beoordeling uitgegaan worden.

4.21. Holleeder heeft verder nog beroep gedaan op artikel 6:194 BW. Hij stelt dat IDTV, door gebruikmaking van zijn portret, een misleidende mededeling (als bedoeld in artikel 6:194 BW) doet omtrent de film.

4.23. Artikel 6:194 BW biedt bescherming aan personen die handelen in de uitoefening van hun bedrijf. Gesteld nog gebleken is dat aan dit criterium is voldaan. Voorts heeft artikel 6:194 BW slechts betrekking op mededelingen gedaan over een product, in dit geval de film, en niet op in de film zelf gedane mededelingen. Voor zover Holleeder, gelet op het voorgaande, een beroep op dit artikel kan doen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

@JensvandenBrink twitterde:

 

 

 

Lees het vonnis hier (LJN / grosse / opgeschoonde pdf / kop-staart).

IEF 10261

Als zodanig kenbaar voor het publiek

Raad voor de Journalistiek 16 september 2011, nr. 2011/60 (X tegen hoofdredacteur TROS Radar)

Als randvermelding. Portretrecht. Journalistieke werkwijze: camera-overvaltechniek, hoor en wederhoor. Privacy: foto's, vermelding persoonlijke gegevens.

Door TROS Radar is aangebeld bij Dokter [X] en hij was niet bereid voor commentaar. De klager stelt dat zijn privacy in ernstige mate is geschaad. In de uitzendingen wordt klager met naam en toenaam genoemd en zijn beeltenis wordt eveneens bij herhaling getoond. (...) Hij stelt dat er geen enkel maatschappelijk belang was gediend bij het openlijk publiceren van zijn naam. De publicatie van zijn naam en beeltenis staat niet in redelijke verhouding tot het maatschappelijk belang van de publicatie, aldus klager. Raad oordeelt anders en verzoekt TROS Radar zelfs om aandacht aan deze beslissing te geven in haar programma

Ad 3. Gelet op hetgeen de Raad hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de maatschappelijke relevantie van de uitzendingen, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder de belangen van klager bij de bescherming van zijn privacy onvoldoende heeft afgewogen tegen het maatschappelijk belang dat met de publicatie is gediend. Klager was destijds een expert op het gebied van orthopedische chirurgie en als zodanig kenbaar voor het publiek. Daarnaast kan de vermelding van de naam van klager van belang zijn omdat verwarring met beroepsgenoten hiermee kan worden voorkomen. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat de privacy van klager door het vermelden van zijn naam en de weergave van zijn foto disproportioneel is geschaad. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

De Raad verzoekt verweerder bij voorkeur aan deze beslissing aandacht te besteden in een uitzending van TROS Radar en anders deze beslissing integraal of in samenvatting op zijn website dan wel in een ander daartoe geëigend medium te publiceren.

Lees de uitspraak hier (link / pdf); naar de video (link)

IEF 10191

Gênant en beschamend (schadestaat)

Rechtbank Amsterdam 10 augustus 2011, LJN BT1877 ([A] tegen GeenStijl.nl)

In navolging van KG IEF 8217, bodem IEF 8992 en executie IEF 9405, de schadestaatprocedure.

Portretrecht en onrechtmatige publicatie. Een filmpje van een dronken student die met "Majesteit" aangesproken diende te worden. Nadat het op de site studenten-tv is geplaatst, werd GeenStijl erop geattendeerd en heeft het filmpje middels haar video-site dumpert.nl ook beschikbaar gemaakt. Door de montage van het filmpje en de denigrerende en vernederende teksten die erbij geplaatst zijn, maken het tot meer dan een kwestie die men snel vergeet, waar niet te zwaar aan wordt getild en waarop [A] terugkijkt als iets waarop zij niet trots is, aldus de rechtbank: Geenstijl heeft [ A] publiekelijk vernederd, tot twee keer toe en in de wetenschap dat reaguurders vele (kwestsende) comments zouden plaatsen.

Het is een bewuste keus van GeenStijl om het filmpje met de onnodige grieven teksten te plaatsten en iemand publiekelijk tot onderwerp van leedvermaak te maken, des te meer door herpublicatie. De omvang van de immateriële schade moet worden geschat:  enerzijds het psychisch leed en anderzijds de aantasting van de eer en goede naam.

Gestelde studievertraging en  verminderde kansen op werk wordt niet meegerekend in de schade, immers "niet [is] betwist dat [A] uit de onderhavige procedure (blijkens diverse mediapublicaties) naar voren komt als een strijdvaardig persoon."

De rechtbank acht een schadevergoeding van €10.000,- billijk.

 

4.3.  De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade gelet op het onrechtmatig handelen van GeenStijl en de aard van de schade aan GeenStijl kan worden toegerekend. Het is een bewust keuze geweest van GeenStijl om het filmpje met de onnodig grievende teksten te plaatsen en iemand publiekelijk tot onderwerp van leedvermaak te maken. Dit geldt des te meer voor de herpublicatie, waarmee uitvoering wordt gegeven aan het dreigement dat het filmpje opnieuw zou worden geplaatst als de dagvaarding niet zou worden ingetrokken. Die publicatie is in zoverre te zien als een bewuste ‘wraakactie’. Dit vindt ook steun in de woorden: “Dan kun je het krijgen ook”. GeenStijl was zich welbewust van wat zij deed, als ook van het feit dat de herpublicatie aanleiding zou zijn voor reaguurders opnieuw kwetsende comments te plaatsen. De rechtbank ziet in een en ander aanleiding voor een ruime toerekening van de (misschien niet op alle punten direct voorzienbare) schade. Dat een en ander een aantasting van de eer en goede naam van [A] inhoudt, is iets dat GeenStijl wist, althans behoorde te weten. Dat dit ook genoemde psychische storingen tot gevolg zou hebben bij een student die het niet gewend is op deze manier in de spotlight te staan is geen onwaarschijnlijk gevolg van het handelen van GeenStijl.

4.4.  De omvang van de immateriële schade moet door de rechtbank worden geschat. Die schade betreft enerzijds het psychisch leed en anderzijds de aantasting van de eer en goede naam van [A]. Met betrekking tot het psychisch leed kan worden vastgesteld dat sprake is van beduidend meer dan een enkel psychisch onbehagen. Gelet op de door [C] beschreven storingen zijn de opgetreden storingen zo ernstig dat deze een aantasting in de persoon opleveren. Deze zijn ernstiger gebleken dan ten tijde van het schrijven van zijn brief het geval leek. Korte tijd later diende [A] zich immers tevens onder behandeling te stellen in verband met een eetstoornis, waarvan de rechtbank gelet op het tijdsverloop eveneens aannemelijk voorkomt dat deze het gevolg is van de onrechtmatige publicaties van GeenStijl.

4.6.  Wat de in aanmerking te nemen omstandigheden betreft, houdt de rechtbank rekening met de aard van de onrechtmatige gedragingen en de aard van de schade. Anders dan GeenStijl, is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een kwestie die men snel vergeet, waar niet te zwaar aan wordt getild en waarop [A] terugkijkt als iets waarop zij niet trots is, maar niet meer dan dat. De montage van het filmpje en de denigrerende en vernederende teksten die erbij zijn geplaatst, maken het tot veel meer dan dat. GeenStijl heeft [A] publiekelijk vernederd. Zij heeft er tot twee keer toe bewust voor gekozen om het beschamende filmpje te plaatsen en dit tot twee keer toe voorzien van denigrerende en vernederende teksten. GeenStijl heeft dit met geen ander doel gedaan dan ‘voor de lol’ en in het geval van de herpublicatie als het gestand doen van het dreigement het filmpje weer op de site te zetten als de dagvaarding niet zou worden ingetrokken. Met name die herpublicatie weegt in het geheel van feiten en omstandigheden voor de rechtbank zwaar. GeenStijl heeft de publicatie beide keren bovendien gedaan in de wetenschap dat reaguurders vele (kwetsende) comments zouden plaatsen. Anders dan GeenStijl betoogt, zijn die comments wel degelijk van belang bij het schatten van de schade. (...)

4.10.  De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank [A] een schadevergoeding zal toekennen van € 10.000,00.
IEF 10058

Talentvolle jeugd

Rechtbank Middelburg 28 juli 2010, LJN BR4158 (Tennis Academy Rotterdam B.V. tegen gedaagde)

Korte (en oudere) uitspraak. Merkenrecht. Auteursrecht. Portretrecht.

TAR exploiteert een tennisschool. Zij geeft tennisonderwijs, begeleidt top- en wedstrijdtennissers en talentvolle jeugd en organiseert tennisevenementen. Voor de opleiding van talentvolle jeugd heeft zij de zgn. “Loot-opleiding” ontwikkeld. De Tennis academie levert na wisseling van docenten niet meer de kwaliteit die het tennistalent mocht verwachten. Overeenkomst ontbonden. Academie mag geen gebruik meer maken van naam van jeugdspeler, want dat is inbreuk op auteursrecht.

In reconventie: Gedaagde stelt dat Lotto en Wilson prof contract hebben aangeboden en geniet enige bekendheid, populariteit is, kan worden afgeleid uit het feit dat TAR foto's van haar gebruikt om de opleiding te promoten. De rechtbank volgt eiser in reconventie niet en wijst vordering af:

(...) Bij de foto’s zelf, maar ook elders op de website wordt haar naam niet genoemd. Als de foto’s met het oog op de identiteit van de [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en wegens een daaraan toegeschreven wervende kracht gebruikt zouden zijn, zou dat slechts kunnen werken ten opzichte van hen die haar goed genoeg kennen om haar te herkennen en, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, zou dat een nogal beperkte kring zijn en zou de commerciële betekenis van dat gebruik dus ook beperkt zijn. Om die reden acht de rechtbank het commerciële gebruik van de foto’s slechts in zo geringe mate toegespitst te zijn op - en voort te vloeien uit - de identiteit van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dat daaruit het bestaan van een verzilverbare populariteit niet kan worden afgeleid. De rechtbank zal het onder 3 en 4 gevorderde derhalve afwijzen.

In reconventie beroep: (...) op haar persoonlijk belang bij het gevraagde verbod, daarin gelegen dat zij zich niet met de kwaliteit van de “Loot-opleiding” kan verenigen en daarmee niet geassocieerd wenst te worden. Uit de stellingen die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in deze procedure heeft aangevoerd volgt genoegzaam dat zij de door TAR aan de “Loot-opleiding” toekende kwaliteit in het geheel niet deelt en dat zij derhalve een gerechtvaardigd belang heeft om daarmee niet geassocieerd te worden. De rechtbank zal TAR veroordelen om met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk door TAR op de auteursrechten en merkrechten van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en TAR verbieden afbeeldingen van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te verveelvoudigen of openbaar te maken, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 25.000,00 voor iedere overtreding van dit verbod;

Lees de uitspraak hier (LJN / pdf)

IEF 10023

Opgevoerd als boegbeeld

Rechtbank ’s-Gravenhage 27 juli 2011, LJN BR3433 (Eiser tegen Stichting Vrienden van de Partij Voor de Vrijheid)

gelinkte foto: NOVA

Portretrecht. Imam in dienst van de Haagse islamitische moskee As-Sunna vordert €55.000 schadevergoeding vanwege vermeende inbreuk op zijn portretrecht in de film Fitna van Geert Wilders. Zonder zijn toestemming is een fragment van een eerder in 2007 in Netwerk uitgezonden interview opgenomen in de film Fitna. Vordering wordt afgewezen, omdat onvoldoende is gesteld dat door de Stichting inbreuk is gemaakt ofwel (anderszins) jegens hem onrechtmatig is gehandeld. 

Dat Wilders bestuurslid van de Stichting is, is - zonder daarop gerichte stelling of nadere onderbouwing, die zijn uitgebleven - onvoldoende om aansprakelijkheid van de Stichting voor dit handelen van Wilders te kunnen aannemen.

4.5. De rechtbank oordeelt dat hetgeen [eiser] - op zichzelf voldoende duidelijk - heeft gesteld onvoldoende is om te kunnen concluderen dat met betrekking tot (het openbaar maken van) de film Fitna door de Stichting inbreuk is gemaakt op zijn portretrecht ofwel (anderszins) jegens hem onrechtmatig is gehandeld. [eiser] stelt namelijk dat Wilders (die in de dagvaarding als "gedaagde" wordt aangeduid) het fragment waarin [eiser] is te horen en te zien in de film Fitna heeft opgenomen en dat Wilders degene is die deze film openbaar heeft gemaakt. [eiser] stelt niet dat de Stichting daar een rol in heeft gespeeld op grond waarvan zij aansprakelijk is voor deze handelingen. Dat Wilders bestuurslid van de Stichting is, is - zonder daarop gerichte stelling of nadere onderbouwing, die zijn uitgebleven - onvoldoende om aansprakelijkheid van de Stichting voor dit handelen van Wilders te kunnen aannemen. Reeds hierom ligt de vordering van [eiser] voor afwijzing gereed.

4.6. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De overige stellingen en weren van partijen behoeven daarmee geen bespreking meer.

IEF 9798

verwijderd houden van ongebalkte foto's

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 17 juni 2011, LJN BQ8288 (Passageproces portretrecht)

Portretrecht. Persrecht. Websites. Publicatie van (link naar) ongebalkt portret van kroongetuige. Vrijheid van meningsuiting (10 EVRM) tegenover persoonlijke levenssfeer en onaantastbaarheid menselijk lichaam (2 en 8 EVRM, 10 en 11 Grondwet). Onrechtmatig indien gedaagde toelaat dat ongebalkte foto's worden gepubliceerd, voor de toekomst: gedaagde wordt geboden ongebalkte foto's van zijn website verwijderd houden.

3.8.   Het voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagde, indien hij toelaat dat ongebalkte foto's van eiser op zijn website worden gepubliceerd, onrechtmatig jegens eiser zou handelen. Het gedeelte van de vordering onder 1a dat ziet op het verwijderd houden van ongebalkte foto's zal dan ook worden toegewezen.

3.4.   Toewijzing van het gedeelte van de vordering onder 1a dat ziet op het verwijderd houden van ongebalkte foto's zou een beperking vormen van het grondrecht op de vrijheid van meningsuiting dat aan gedaagde op grond van artikel 10 lid 1 EVRM toekomt. Dat recht kan slechts worden beperkt, indien deze beperking bij de wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter voorkoming van strafbare feiten (artikel 10 lid 2 EVRM).

3.5.   Tegenover het recht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting staat het grondrecht van eiser op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer in het algemeen en van de onaantastbaarheid van zijn lichaam in het bijzonder, dat wordt beschermd door artikel 8 lid 1 EVRM en, voor zover het betreft het recht op leven, mede door artikel 2 lid 1 EVRM. Weigering van de door eiser gevraagde voorzieningen zou op dat recht mogelijk inbreuk maken. Artikel 8 lid 2 EVRM laat echter onder dezelfde voorwaarden als artikel 10 EVRM een beperking toe, onder meer ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Een beperking zal eerder toelaatbaar zijn als met de publicatie een maatschappelijk belang is gediend, in het bijzonder wanneer het een publicatie door een journalist betreft. Het grondrecht van eiser op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer wordt daarnaast beschermd door artikel 10 van de Grondwet en, voor zover het de onaantastbaarheid van zijn lichaam betreft, mede door artikel 11 van de Grondwet.

3.7.   In het kader van de vereiste afweging acht de voorzieningenrechter in het bijzonder van belang dat aan eiser de status van bedreigde getuige is verleend en dat hij is opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma. Dit betekent immers dat niet kan worden uitgesloten dat door het plaatsen van ongebalkte foto's op de website van gedaagde de veiligheid van eiser ernstig in gevaar wordt gebracht. Het argument van gedaagde dat het portret van eiser reeds sinds 12 maart 2009 voor een ieder beschikbaar is geweest via het internet, is onvoldoende overtuigend, nu eiser in de rechtszaal alleen verschijnt als hij is voorzien van een vermomming en in een separate ruimte, zodat het publiek hem niet kan zien. Aannemelijk is weliswaar dat zijn portret bij enkele van zijn 'vijanden' bekend is, maar dat geldt niet voor al zijn potentiële vijanden. Dat eiser in het verleden ook zelf contact met de media heeft gezocht, is niet relevant, aangezien hij toen nog geen 'kroongetuige' was. In verhouding tot het gewicht van het recht van eiser is dat van gedaagde naar het oordeel van de voorzieningenrechter gering. Gedaagde beroept zich op het publieke belang bij een eerlijk gevoerd strafproces. De noodzaak om bij het plaatsen van foto's op het internet deze eerst van een balk te voorzien, vormt in dat verband slechts een geringe beperking van de vrijheid van meningsuiting, ook als het een journalistieke publicatie betreft. De stelling van gedaagde dat zich in het Passageproces een nieuwe getuige heeft gemeld louter als gevolg van de herkenning van het portret van eiser in een ander medium, wat daarvan ook zij, kan geen rechtvaardiging bieden voor het in gevaar brengen van de veiligheid van eiser.

Lees het vonnis hier (link / pdf)
EVRM, Grondwet

IEF 9794

Op de korrel genomen persoon niet vogelvrij

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 16 juni 2011, LJN BQ8213 (Boszhard & TROS tegen Omroepvereniging VARA)

Met gelijktijdige dank aan Remco Klöters en Bertil van Kaam, Van Kaam Advocaten.

Portretrecht. Mediarecht, Rechtspraak.nl "In een column in de VARAGIDS wordt eiser geassocieerd met de Bosnisch-Servische generaal Ratko Mladic. Het artikel heeft als kop “[eiser] is Ratko Mladic” en in het artikel staat een fotomontage afgedrukt waarin eiser is gekleed als Mladic. De begeleidende tekst is geschreven als zijnde afkomstig van eiser. De voorzieningenrechter bepaalt dat het artikel onrechtmatig is en is van oordeel dat de uitingen jegens eiser onnodig grievend zijn in relatie tot het door de VARA te dienen belang. De voorzieningenrechter veroordeelt de VARA tot een rectificatie en een dwangsom, en wijst een voorschot op schadevergoeding wegens immateriële schade af. De uitlatingen zijn niet onrechtmatig tegenover de TROS, daarom zullen de vorderingen van de TROS worden afgewezen."

4.3. De VARA stelt met de publicatie geen misstand aan de kaak die anders niet bekend zou zijn geworden. Evenmin is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een wezenlijke bijdrage aan het publiek debat over een belangrijke kwestie. De publicatie is bedoeld voor het maken van absurdistische grappen over bekende Nederlanders.

 

4.4.  Vast staat dat [eiser] een publiek figuur is. Dit brengt in beginsel met zich dat hij een grotere tolerantie zal moeten opbrengen ten aanzien van wat over hem wordt geschreven dan iemand die niet, dan wel minder in de publieke belangstelling staat. Het betekent echter niet dat hij zich alles moet laten welgevallen. De VARA stelt dat zij een satirische vergelijking heeft willen maken tussen het wat karakterloze image van [eiser] en een “vechter” als generaal Mladic. Feit is echter dat Mladic bij het publiek niet zozeer bekendheid geniet als krijgsheer, maar als verdachte van ernstige oorlogsmisdaden.

 

In brede lagen van de bevolking leeft het vermoeden dat deze verdenkingen juist zijn en dat de rechter tot een veroordeling van Mladic zal komen. In de publicatie wordt [eiser] bovendien in de mond gelegd dat hij graag als “oorlogsmisdadiger” op de foto wil. Weliswaar wordt hieraan toegevoegd dat [eiser] oorlogsmisdaden “heel erg” vind en hij “zoiets nooit zelf doen” zou, maar dit laat onverlet dat [eiser] ongevraagd in verband wordt gebracht met een persoon die verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van vele duizenden gevangen genomen tegenstanders. Een afweging van de belangen, zoals hiervoor onder 4.2 genoemd, leidt tot het oordeel dat het belang van [eiser] om hiervan verschoond te blijven in dit geval zwaarder weegt dan het aan de vrijheid van meningsuiting ontleende recht van de VARA om satirisch commentaar te geven op gedragingen van bekende Nederlanders. Daarbij is mede van belang dat het artikel weliswaar duidelijk maakt dat [eiser] zich distantieert van de gedragingen waarvan Mladic wordt verdacht en dat de lezer meer in het algemeen de indruk kan krijgen dat het geheel niet serieus is bedoeld, maar dat niet (aanstonds) duidelijk is dat [eiser] zelf op geen enkele wijze bij de totstandkoming van ervan (ook niet bij wijze van grap) betrokken is. Bovendien heeft de VARA geen enkele rechtvaardiging gegeven om nu juist [eiser] met Mladic in verband te brengen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [eiser] zelf als bekende Nederlander een rubriek heeft in de media die door de VARA wordt gepersifleerd. De conclusie moet luiden dat het onder 2.3 omschreven artikel over [eiser] onrechtmatig is.

 

4.5.  Ook ingeval de VARA wordt gevolgd in haar stelling dat het hier gaat om een column kan dit niet leiden tot een ander oordeel. Aan een (satirische) column mogen volgens vaste jurisprudentie niet dezelfde hoge eisen worden gesteld als aan onderzoeksjournalistiek. Aan een auteur komt in een column een grotere mate van vrijheid toe om zijn persoonlijke mening te geven dan in andere journalistieke genres. Ook in een column is de auteur echter gebonden aan grenzen. Deze grenzen kunnen bijvoorbeeld overschreden worden indien de uitingen met het oog op het te dienen belang nodeloos grievend zijn. Daarnaast is sprake van overschrijding van grenzen wanneer columnisten bij het uiten van hun persoonlijke mening kwalificaties bezigen of vergelijkingen treffen waartoe de feiten in redelijkheid geen aanleiding geven. De vrijheid die aan een columnist toekomt geeft hem geen vrijbrief en maakt de door hem op de korrel genomen persoon niet vogelvrij. Zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt is de voorzieningenrechter van oordeel dat de uitingen jegens [eiser] onnodig grievend zijn in relatie tot het door de VARA te dienen belang.

Lees het vonnis hier (link / pdf)