Gepubliceerd op maandag 13 mei 2024
IEF 22042
Hoge Raad ||
5 apr 2024
Hoge Raad 5 apr 2024, IEF 22042; ECLI:NL:PHR:2024:384 (Anne Frank Fonds tegen Anne Frank Stichting c.s.), https://delex.nl/artikelen/a-g-adviseert-om-prejudiciele-vragen-te-stellen-inzake-online-publicatie-anne-frank-dagboek

Uitspraak ingezonden door Arnout Groen (AC&R), Thijs van Aerde (Houthoff) en Kamiel Koelman (koelman legal)

A-G adviseert om prejudiciële vragen te stellen inzake online publicatie Anne Frank dagboek

Parket bij de Hoge Raad 5 april 2024, IEF 22042; ECLI:NL:PHR:2024:384 (Anne Frank Fonds tegen Anne Frank Stichting c.s.). In dit kort geding eist het Anne Frank Fonds (hierna: Fonds) dat de publicatie van Anne Frank's dagboekmanuscripten op een website wordt gestaakt of dat de site wordt geblokkeerd voor het Nederlandse publiek, inclusief via VPN of proxy. De kernvraag is of deze publicatie op de website als een mededeling aan het Nederlandse publiek geldt volgens het auteursrecht. De voorzieningenrechter en het hof oordeelden van niet [zie IEF 21285], vanwege effectieve geoblokkeringsmaatregelen. Het Fonds betwist dit oordeel en de proceskostenveroordeling, en vraagt om prejudiciële verwijzing als hun argumenten niet slagen. De cruciale vraag is de gerichtheid van de website op Nederland, wat complex blijkt. De Belgische appelrechter heeft in een parallelle bodemzaak inmiddels geschorst in afwachting of de Hoge Raad in het onderhavige kort geding prejudiciële vragen gaat stellen of niet. Omdat de praktijk erop zit te wachten en één van de partijen het ook bepleit in deze zaak, verwacht de A-G dat gebruik gemaakt zal worden van de bevoegdheid om ook in dit kort geding alvast prejudiciële vragen te stellen. De conclusie van A-G Van Peursem bepleit dan ook – gezien de onzekerheid en het grensoverschrijdende belang van de zaak – het stellen van prejudiciële vragen hierover. Ook zou daarbij kunnen worden overwogen of de 'gerichtheids'-rechtspraak uit het merkenrecht, auteursrechtelijk distributierecht en databankenrecht relevant is in deze context en hoe dit zich verhoudt tot de vraag of geoblocking als een 'mededeling aan het publiek' moet worden beschouwd. Wat betreft de aanspraak op artikel 1019h Rv volgt de A-G de Endstra-norm en concludeert hij dat de tijdigheid en specificiteit van de kostenopgave voldoende moeten zijn, zodat de tegenpartij zich behoorlijk kan verweren.

3.82. Hoewel dit een kort geding is, zodat de Hoge Raad niet gehouden is tot prejudiciële verwijzing, maar dat natuurlijk wel kán doen159, lijkt mij vragen stellen hier het meest praktisch en ook opportuun. Het is bepaald onzeker wat hier de juiste lijn is – al is bepaald een mogelijke route om in kort geding te varen op het kompas van Szpunar en het hof in het bestreden arrest, met als belangrijk gezichtspunt dat een andere opvatting territoriaal beheer van auteursrechten op internet ernstig lijkt te bemoeilijken160, zodat de lijn van diens conclusie (en van het hof) enigszins voor de hand lijkt te liggen. Het Fonds stelt (in subsidiaire sleutel) voor om vragen te stellen en de praktijk zit er op te wachten, zoals blijkt uit de vragen hierover van de Oostenrijkse bodemrechter die helaas niet tot beantwoording zijn gekomen na Szpunars conclusie en de schorsing door de Antwerpse appelrechter in afwachting of de Hoge Raad in onze kortgedingzaak vragen zal gaan stellen. De vertraging gemoeid met prejudiciële verwijzing lijkt mij in die zin hier niet onoverkomelijk, nu geen inbreukverbod voorligt; de gevraagde voorzieningen zijn afgewezen door het hof. De te stellen vragen betreffen de kwestie of, en zo ja hoe en onder welke omstandigheden, bij het begrip ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van art. 3 lid 1 Arl relevant is dat de entiteit die een mededeling op internet doet daarbij geoblokkeringsmaatregelen heeft getroffen als aan de orde in deze zaak (is dan geen sprake van een MAP in de zin van de richtlijn in de ‘geblokte’ landen?). Daar kan ook bij worden betrokken de vraag of de besproken ‘gerichtheids’-rechtspraak uit het merkenrecht, auteursrechtelijk distributierecht en databankenrecht hier een rol kan of moet spelen en hoe dát zich dan verhoudt tot de vraag of bij geoblocking sprake is van een MAP.

5. Conclusie

Ik concludeer tot schorsing van het geding en het stellen van prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie langs de lijnen aangegeven in 3.82.