7 sep 2016
Aantasting eer en goede naam moet worden gerelativeerd bij geschiedschrijving Scholtenhuis
Rechtbank Noord-Nederland 7 september 2016, IEF 16405; ECLI:NL:RBNNE:2016:4183 (boekenserie Scholtenhuis) Mediarecht. Een nabestaande van een verzetsman uit WOII vordert rectificatie en schadevergoeding ex art. 6:106 lid 1 sub c BW van de auteur en uitgevers van een serie boeken over het Scholtenhuis in Groningen. De betreffende citaten vinden voldoende steun in feitenmateriaal en de publicatie ervan dient een publiek belang. De aantasting van de eer en goede naam dient daarnaast te worden gerelativeerd. De vordering wordt afgewezen.
4.1. [eiseres] stelt in deze procedure als dochter van [vader] [eiseres] een aantal vorderingen in op de grond dat de publicatie van de citaten door [gedaagden] een aantasting vormt van de eer en goede naam van [vader] [eiseres] . Zij stoelt haar vordering onder meer op art. 6:106 lid 1 sub c BW dat nabestaanden recht geeft op de vergoeding van schade die is gelegen in de aantasting van de nagedachtenis van een overledene. De rechtbank overweegt als volgt over de geschilpunten die tussen partijen zijn opgekomen.
4.8. Ook de citaten 2 en 3 zijn niet geformuleerd als een verdenkmaking of beschuldiging. Zij zijn daarnaast gebaseerd op meerdere bronnen. Wat [eiseres] stelt, kan niet tot het oordeel leiden dat [gedaagde 1] niet uit deze bronnen had mogen putten. (...)
4.9. Ten aanzien van de drie citaten geldt dat het feit of al dan niet op een wetenschappelijk verantwoorde wijze naar bronnenmateriaal wordt verwezen, niet bepalend is voor de mate waarin de citaten steun vinden in feiten. Het bewijsaanbod dat [eiseres] doet om door het horen van deskundigen aan te tonen dat de feitelijke onderbouwing van de citaten in wetenschappelijke zin onvoldoende is, wordt daarom gepasseerd.
4.10. Tegen deze achtergrond dient naar het oordeel van de rechtbank het recht van [gedaagden] om de citaten te publiceren te prevaleren boven het recht van bescherming van de eer en goede naam van [vader] [eiseres] . De geschiedschrijving van het Scholtenhuis en de volledigheid daarvan betreft een publiek belang en met wat is gesteld moet worden aangenomen dat de citaten ten tijde van de publicatie voldoende steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal. Voor zover dit laatste niet het geval is, heeft [gedaagden] dit naar het oordeel van de rechtbank in de 'Aanvulling' voldoende gerectificeerd. Daar staat tegenover dat de gevolgen van de publicatie van de citaten voor de eer en goede naam van [vader] [eiseres] moeten worden gerelativeerd. Zoals overwogen, zijn de citaten niet als een verdenkmaking of beschuldiging geformuleerd. [eiseres] is slechts summier ingegaan op het verweer dat [gedaagden] voert dat de eer en goede naam van [vader] [eiseres] niet worden aangetast. Het enige dat zij stelt dat als een reactie daarop kan worden opgevat, is dat de nabestaanden open staan voor de mogelijkheid dat [vader] [eiseres] bruikbare informatie aan de Sicherheitsdienst heeft verstrekt, maar dat [gedaagden] onvoldoende onderbouwen dat die situatie zich voordoet. Uit alles wat de rechtbank is gebleken moet ervan uit worden gegaan dat voor zover [vader] [eiseres] informatie heeft verstrekt aan de Sicherheitsdienst, dit enkel het gevolg is geweest van zware foltering, waaronder ieder mens zou bezwijken.