19 feb 2019
Achterdocht heeft onvoldoende basis in concrete en onderbouwde feiten
Hof Arnhem - Leeuwarden 19 februari 2019, IEF 18457, IT 2776; ECLI:NL:GHARL:2019:1595 (Op elkaar lijkende dorpels) Bewijsbeslag. Slaafse nabootsing. Vordering tot inzage in selectie van beslagen documenten en bescheiden. Appellant stelt dat haar voormalig werknemer bedrijfsinformatie over de dorpelmarkt (boven- en onderkant van kozijnen), tekeningen of prijsstellingen ter beschikking heeft gesteld. De omstandigheid dat de nieuwe dorpels op elkaar lijken en dat geïntimeerden hun producten (aanvankelijk) ook dezelfde productaanduiding hebben gegeven, is onvoldoende aanwijzing om aannemelijk te achten dat er onrechtmatig is gehandeld. Deze en andere omstandigheden hebben achterdochtig gemaakt, maar deze achterdocht heeft een onvoldoende basis in concrete en onderbouwde feiten. Er is onvoldoende aannemelijk maken dat er is tekort geschoten of onrechtmatig is gehandeld.
3.10
De andere rechtsbetrekking waarop [Appellant] haar vordering baseert, betreft een rechtsbetrekking uit wanprestatie of onrechtmatige daad wegens het schenden door [Geïntimeerde 2] van een in de intentieovereenkomst van 5 december 2008 opgenomen geheimhoudingsverplichting. Deze rechtsbetrekking is in de dagvaarding in eerste aanleg nauwelijks toegelicht; de gronden van de vordering zijn in die dagvaarding in overwegende mate gericht op de gestelde slaafse nabootsing. Uit de pleitnota in eerste aanleg, die overigens ook grotendeels is gewijd aan de vermeende slaafse nabootsing, volgt in dit verband dat volgens [Appellant] haar vordering op inzage gerechtvaardigd is om haar meer duidelijkheid te geven over het gebruik van haar know-how door [Geïntimeerden] bij de vervaardiging van composiet dorpels (zie pleitnota onder 3 en 29). [Geïntimeerden] heeft gemotiveerd betwist dat zij know-how van [Appellant] heeft verkregen dan wel gebruikt en zij heeft zich daarbij gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zij een totaal andere receptuur gebruikt dan [Appellant] en dat zij deze receptuur al gebruikte ver voorafgaande aan de samenwerking met [Appellant] . Dit is door [Appellant] niet weersproken, zodat het hof daarvan voorshands uitgaat. [Appellant] heeft desgevraagd ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep ook niet nader kunnen concretiseren welke ten tijde van de samenwerking van [Appellant] verkregen know-how door [Geïntimeerden] is gebruikt. Een redelijk vermoeden dat [Geïntimeerden] onrechtmatig of in strijd met de intentieovereenkomst know-how voor de vervaardiging van dorpels van [Appellant] heeft gebruikt, is er daardoor zonder nadere motivering (die ontbreekt) niet.3.11
In haar memorie van grieven, zoals nader toegelicht ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep, heeft [Appellant] haar vordering er voorts op gebaseerd dat haar voormalig werknemer [Naam] , al dan niet via [Bouwadviseur] / [Bouwadviseur] , aan [Geïntimeerden] bedrijfsinformatie over de dorpelmarkt, of tekeningen of prijsstellingen, van [Appellant] ter beschikking heeft gesteld. Een voldoende concrete en onderbouwde aanwijzing daarvoor heeft [Appellant] evenwel niet gegeven. De omstandigheid dat binnen twee jaar na het vertrek van [Naam] bij [Appellant] door [Geïntimeerden] composietstenen dorpels (volgens een andere receptuur) op de markt zijn gebracht, is onvoldoende voor een redelijk vermoeden dat [Geïntimeerden] onrechtmatig of in strijd met de intentieovereenkomst heeft gehandeld. Ook anderszins heeft [Appellant] niet voldoende aannemelijk gemaakt dat [Geïntimeerden] gebruik heeft gemaakt van bedrijfsgevoelige informatie van [Appellant] . De omstandigheid dat over een ongelimiteerde periode in tien bij [Geïntimeerden] aangetroffen bestanden de naam van [Naam] voorkomt en dat [Naam] goede contacten heeft met een investeerder van [Geïntimeerde 2] , is daarvoor ook onvoldoende. [Geïntimeerden] heeft betwist dat haar composietstenen dorpels zijn geïntroduceerd bij [Timmerfabriek] te [Woonplaats] (zodat het hof daarvan vooralsnog niet kan uitgaan), maar ook indien dat wel zo zou zijn, is de omstandigheid dat deze fabriek in de buurt van de woonplaats van [Naam] is gelegen en [Naam] daar een persoonlijk contact zou hebben een onvoldoende aanwijzing om aannemelijk te achten dat [Geïntimeerden] onrechtmatig heeft gehandeld. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de dorpels op elkaar lijken en dat [Geïntimeerden] haar producten (aanvankelijk) ook de productaanduiding [Product] heeft gegeven. Al deze omstandigheden hebben, zo is ook ter zitting in hoger beroep duidelijk geworden, [Appellant] achterdochtig gemaakt, maar deze achterdocht heeft een onvoldoende basis in concrete en onderbouwde feiten die, ieder voor zich of in onderling verband bezien, in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk maken dat [Geïntimeerden] jegens [Appellant] is tekort geschoten of onrechtmatig heeft gehandeld.