Gepubliceerd op dinsdag 11 juli 2017
IEF 16937
Rechtbank Den Haag ||
1 feb 2017
Rechtbank Den Haag 1 feb 2017, IEF 16937; ECLI:NL:RBDHA:2017:7197 (Autistisme en familieleden), https://delex.nl/artikelen/afgewezen-vordering-onrechtmatige-uitingen-in-familiesferen

Afgewezen vordering onrechtmatige uitingen in familiesferen

Rechtbank Den Haag 1 februari 2017, IEF 16937; ECLI:NL:RBDHA:2017:7197 (Autistische familieleden) Onrechtmatige uitlatingen in familiesferen. Valse beschuldigingen. Vorderingen worden over een weer afgewezen. De vordering van moeder jegens dochter dat de laatste wordt verboden om tegen derden, inclusief haar eigen familie, beschuldigingen te uiten of verhalen te verspreiden dat zij en/of haar broers tijdens hun kindertijd door hun moeder/ouders fysiek en geestelijk zouden zijn mishandeld en verwaarloosd en dat haar moeder en haar vader aan een geestelijke stoornis of een psychiatrische ziekte zouden lijden. Tevens wordt de vordering van de dochter jegens de moeder dat de moeder wordt verboden tegenover derden, waaronder de politie, artsen en de schoonouders van de dochter, kwaad te spreken over de dochter, onder meer door opzettelijk de onjuiste uitlating te doen dat de dochter en haar broer lijden aan autisme, afgewezen.

 

4.7. [A] heeft naar eigen zeggen met haar huisarts over de brieven van [B] en [zoon 1] , waarbij dezen het contact met hun ouders beëindigden, gesproken. De huisarts heeft volgens [A] naar aanleiding van deze brieven geconcludeerd dat [B] en [zoon 1] aan autisme lijden. Voorts heeft [A] naar eigen zeggen met dr. [neuropsycholoog] , neuropsycholoog (hierna: [neuropsycholoog] ), gesproken over de diagnose van de huisarts. Dit omdat [neuropsycholoog] [zoon 1] in 1988 heeft getest. [neuropsycholoog] zou volgens [A] hebben bevestigd dat [B] en [zoon 1] aan autisme lijden. [B] heeft gesteld dat uit deze eigen stellingen van [A] blijkt dat [A] tegenover derden heeft uitgesproken dat [B] en [zoon 1] aan autisme lijden.

4.8. [B] heeft echter tegelijkertijd betwist dat deze bezoeken hebben plaatsgevonden en dat de huisarts en dr. [neuropsycholoog] de diagnose autisme hebben gesteld. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat de huisarts haar nooit heeft gezien, en dat het gelet op de beroepsregels van huisartsen onwaarschijnlijk is dat deze een diagnose zou stellen over een persoon die zij nooit heeft gezien. Dat zelfde geldt voor dr. [neuropsycholoog] . [B] acht het daarom eveneens onwaarschijnlijk dat deze ten aanzien van zowel [B] als haar broer [zoon 1] de diagnose autisme zou stellen, terwijl hij [zoon 1] voor het laatst in 1988 en [B] nooit heeft gezien.

4.9. Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat [A] tegenover de huisarts en dr. [neuropsycholoog] het standpunt heeft ingenomen dat [B] autistisch is. Maar ook als dit wel zo zou zijn, geldt ook hier, net zoals de rechtbank hiervoor onder 4.3 heeft overwogen, dat het hier gaat om uitlatingen die gedaan zijn in een besloten omgeving tegenover professionele hulpverleners die aan een geheimhoudingsplicht zijn gebonden en die uit dien hoofde als zodanig niet kwalificeren als onrechtmatige uitlatingen jegens [B] .

4.10. Dat [A] aangifte heeft gedaan tegen [B] wegens kindermishandeling is niet onderbouwd. De overgelegde e-mailberichten van [Gz-psycholoog] en de politie Midden-Holland zijn daartoe onvoldoende, nu daaruit slechts blijkt dat er sprake was van contact van [A] met de politie, maar niet wat de inhoud van dat contact is geweest.

4.11. In het licht van de betwisting van [A] zijn de stellingen van [B] ten aanzien van de onrechtmatige uitlatingen onvoldoende geconcretiseerd en dient de vordering ter zake van de onrechtmatige uitlatingen reeds daarom te worden afgewezen. Aan bewijslevering wordt gelet op het voorgaande niet toegekomen.