Agentuurovereenkomst tussen kunstenaar en galerie
Ktr. Rechtbank Oost-Brabant 20 augustus 2014, IEF 14138 (X tegen Priveekollektie)
Incident. Verwijzing kantonrechter. Rechtsverhouding tussen kunstenaar en galerie te beschouwen als agentuurovereenkomst. De overeenkomsten zijn voor onbepaalde tijd en dat er slechts een beperkt aantal mondgeblazen kristallen objecten ter beschikking is gesteld doet er niet toe. Gedaagde ontvangt dus een vergoeding voor de werkzaamheden, die erop zijn gericht om de objecten van eiseres te verkopen. Het eigendom bleef bij eiseres en de verkoop kan niet anders dan ten behoeve van haar. De relatie kwalificeert daarom als een agentuurovereenkomst. De gevorderde verwijzing naar de kantonrechter ex 93 onder c Rv, wordt toegewezen.
2.6. De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres] is een ontwerpster die mondgeblazen kristallen objecten ontwerpt welke door derden op haar aanwijzingen worden gefabriceerd. [gedaagde] exploiteert een kunstgalerie en is aanwezig op (internationale) kunstbeurzen. [eiseres] stelde door haar ontworpen objecten ter beschikking aan [gedaagde] voor expositie in de galerie en op beurzen met de bedoeling deze te verkopen. [gedaagde] voert ten pleidooie aan dat dat hij opdracht had om afnemers te zoeken voor door [eiseres] aangeboden producten. Dit is door [eiseres] ten pleidooie niet weersproken. Zowel [eiseres] als [gedaagde] stellen dat [eiseres] eigenaar bleef van de objecten die aan [gedaagde] ter beschikking waren gesteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat partijen een duurzame relatie voor ogen hadden. Zo zouden de objecten van [eiseres] op meerdere beurzen worden geëxposeerd en schrijft de advocaat van [eiseres] in de opzeggingsbrief van 28 april 2009 (prod. 8 dagv.) dat de overeenkomsten die [eiseres] met [gedaagde] heeft gesloten overeenkomsten voor onbepaalde tijd zijn. Dat er uiteindelijk slechts een beperkt aantal objecten ter beschikking is gesteld doet aan het vorenstaande niet af.
2.7. Gelet op het vorenstaande betreft de vordering van [eiseres] naar het voorlopig oordeel van de rechtbank een onderwerp dat op grond van art. 93 onder c Rv door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Dit brengt met zich dat gelet op het bepaalde in artikel 94 lid 2 Rv ook de overige vorderingen door de kantonrechter dienen te worden behandeld. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
Voorts is het in de optiek van beide partijen zo dat [gedaagde] een vergoeding ontving voor zijn werkzaamheden, hoewel zij wel van mening verschillen ter zake de wijze van berekening. Volgens [eiseres] zou [gedaagde] de productiekosten voor zijn rekening nemen en zou de opbrengst 50/50 worden verdeeld. Volgens [gedaagde] zouden de productiekosten op de opbrengst in mindering worden gebracht, waarna het resterende deel van de opbrengst 50/50 zou worden verdeeld. Hoe dan ook ontvangt [gedaagde] dus een vergoeding voor zijn werkzaamheden, die erop zijn gericht om de objecten van [eiseres] te verkopen. Aangezien de eigendom van de objecten bij [eiseres] bleef berusten, kan het niet anders dan dat de verkoop plaatsvond ten behoeve van [eiseres]. Op basis van de beschikbare informatie concludeert de rechtbank dat [gedaagde] de koopovereenkomst met betrekking tot die Crystal Virus zelf heeft gesloten. Dit blijkt uit de door [gedaagde] voorafgaand aan de pleidooien toegezonden facturen ter zake die verkoop, alsmede de e-mail van [eiseres] aan[gedaagde] d.d. 13 oktober 2008 en de e-mail van[gedaagde] aan [eiseres] van 14 oktober 2008 (beide onderdeel van prod. 7 dagv.). Voorts staat op de hiervoor bedoelde facturen duidelijk vermeld dat op naam en voor rekening van [eiseres] is verkocht. Niet is gebleken dat [eiseres] bij [gedaagde] heeft aangegeven dat dit niet klopt, terwijl er nadien nog over die verkoop is gecorrespondeerd, getuige de hiervoor genoemde e-mails en [eiseres] hiertegen evenmin heeft geprotesteerd in de brief van 28 april 2009 van haar advocaat. Dat tussen partijen was overeengekomen dat [gedaagde] de productiekosten betaalde onafhankelijk van verkoop betekent niet dat [gedaagde] daarmee het economisch risico droeg van de af te sluiten overeenkomsten met de eindafnemers en niet handelde voor rekening van [eiseres].
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het voorlopig oordeel dat de relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] als een agentuurovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Dat er volgens [eiseres] geen sprake was van exclusiviteit, doet aan die conclusie niet af, nu exclusiviteit geen voorwaarde is voor agentschap. De rechtbank acht evenmin relevant de stelling van [eiseres] dat van een agentuurovereenkomst geen sprake kan zijn, omdat uit het handelsregister blijkt dat binnen de onderneming van Floriskollektie B.V. geen natuurlijke personen werkzaam zijn. Er zijn immers genoeg manieren waarop een onderneming haar werkzaamheden kan uitoefenen ook al zijn er geen personen in dienst. Hetgeen overigens door [eiseres] is aangevoerd ten betoge dat er geen sprake is van een agentuurovereenkomst leidt evenmin tot een ander oordeel.