21 jun 2018
Algeheel publicatieverbod gaat veel te ver, nu het een inperking van de vrijheid van meningsuiting betreft
Vzr. Rechtbank Limburg 21 juni 2016, IEF 17863; ECLI:NL:RBLIM:2018:5869 (Limburgs Voortgezet Onderwijs tegen gedaagde) Mediarecht. LVO is een overkoepelende stichting waaronder 21 scholen in het voortgezet onderwijs in Limburg vallen. Gedaagde is in 2014 bij LVO in dienst getreden als docent bij het Grotiuscollege te Heerlen. Hij is eind 2017 arbeidsongeschikt verklaard vanwege een zware burn-out. Er is (uiteindelijk) een vertrouwensbreuk ontstaan in zijn relatie met LVO. In april 2018 begint Gedaagde met het plaatsen van negatieve berichten over LVO en haar medewerkers op social media zoals Facebook, LinkedIn en Instagram. LVO stelt dat deze publicaties in strijd zijn met haar Social Media Protocol. Zij vordert een verbod op de publicaties omtrent LVO en een rectificatie. LVO heeft niet aangegeven welke uitlatingen onrechtmatig zijn en waarom ze onrechtmatig zouden zijn. Een algeheel publicatieverbod, nu het een inperking van de vrijheid van meningsuiting betreft, gaat veel te ver en is daarom niet toewijsbaar.
4.4. Het door LVO onder a gevorderde verbod en een rectificatie zoals onder b gevorderd, vormen een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting. Dit brengt met zich dat moet worden beoordeeld of de berichten, dan wel onderdelen daarvan, onrechtmatig zijn. Daarvoor is vereist dat door LVO wordt aangegeven voor welke specifieke berichten het verbod wordt gevraagd en waaruit de onrechtmatigheid van die berichten bestaat (zie onder andere het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 2 oktober 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:7250). LVO heeft dit niet gedaan en volstaan met het vorderen van een algeheel publicatieverbod van door [gedaagde partij] op social media geplaatste berichten over LVO, zonder te duiden welke uitlatingen niet zouden kunnen (onrechtmatig zijn) en waarom ze onrechtmatig zouden zijn en een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting zouden rechtvaardigen. Uit het voorgaande volgt dat een algeheel verbod, nu het een inperking van het grondrecht vrijheid van meningsuiting betreft, veel te ver gaat en het gevorderde verbod reeds daarom niet toewijsbaar is.
Het gevorderde verbod is zelfs zo algemeen dat zelfs het publiceren van de door LVO gevorderde rectificatie, strikt genomen al een inbreuk op het verbod zou opleveren.
4.5. Bij de conclusie dat het gevorderde verbod niet toewijsbaar is, tekent de voorzieningenrechter wel aan dat daarmee niet is gezegd dat al de berichten van [gedaagde partij] over LVO toelaatbaar waren. [gedaagde partij] is zich klaarblijkelijk daarvan bewust omdat hij tijdens de behandeling heeft verklaard dat hij is overgegaan tot het (grotendeels) verwijderen van berichten op social media over LVO en haar medewerkers.
4.6. De omstandigheid dat het verbod, zoals gevorderd, niet kan worden toegewezen, doet ook de grond ontvallen aan de toewijsbaarheid van de gevorderde rectificatie. Daarenboven overweegt de voorzieningenrechter dat ook de vordering tot rectificatie te ruim is geformuleerd. Deze ziet immers op alle uitlatingen en meldingen over LVO. Toewijzing van een dergelijke vordering zou [gedaagde partij] op dat punt volledig monddood maken.