Arrestatie, deportatie, crematie…
Gerechtshof Amsterdam, 4 oktober 2007, LJN: BC 3113, Staat der Nederlanden tegen W, X, Y en Z.
Wel gemeld, nog niet samengevat. W. c.s. vorderen een verbod aan de Staat om spandoeken te verwijderen van de voorgevel van een pand en om posters te verwijderen van de ramen van dat pand met de tekst “Reisbureau Rita, arrestatie deportatie crematie adequaat tot het bittere eind”. In de gegeven omstandigheden is er geen ruimte voor een inbeslagname van de poster op voet van artikel 96 Sv met toetsing aan artikel 10 EVRM.
“4.6. De tegen de laatstbedoelde overweging gerichte grief van de Staat faalt reeds omdat naar het voorlopig oordeel van het hof het Openbaar Ministerie in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet tot de onderhavige inbeslagname had mogen komen.
Het hof wijst in dit verband op hetgeen in het vonnis waarvan beroep in rechtsoverweging 10 onbestreden is overwogen met betrekking tot de boodschap van de poster en de omstandigheden waaronder de uiting is geopenbaard en sluit zich voorts aan bij hetgeen door de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 11, onder verwijzing naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, is overwogen met betrekking tot de ruimere grenzen van toelaatbare kritiek in het kader van een maatschappelijk/politiek debat zoals zich dat naar aanleiding van de Schipholbrand in Nederland heeft voltrokken en alsmede de algemeen aanvaarde rechtsopvatting dat een politiek verantwoordelijk persoon als een minister zich meer moet laten welgevallen dan een gewone burger.
Ook het gerechtshof te Arnhem, dat heeft geoordeeld over de strafbaarheid van het ophangen van deze (c.q. een identieke) poster overweegt in zijn arrest 28 december 2006 dat er onder vigeur van artikel 10 EVRM weinig ruimte bestaat voor beperkingen van politieke meningsuiting of van discussie over onderwerpen van algemeen belang, dat ten aanzien van politici niet snel zal kunnen worden aangenomen dat een beperking op het recht van vrije meningsuiting is toegestaan en komt bij toepassing in het aan dat hof voorgelegde geval tot de slotsom dat niet gebleken is van een “pressing social need” voor het verbieden van de onderhavige poster, dat derhalve het bepaalde in artikel 261 Sr buiten toepassing moet worden gelaten en heeft de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging ontslagen.
4.7. Dat er in de gegeven omstandigheden niettemin ruimte was voor een inbeslagname van de poster op de voet van artikel 96 Sv ziet het hof niet: ook voor het Openbaar Ministerie moet voldoende duidelijk zijn geweest dat het vertonen van de poster bijdroeg aan een actueel publiek debat waarvan de heftigheid door de in dat debat aan de orde gestelde gebeurtenissen alleszins gerechtvaardigd werd en dat in het licht daarvan een strafvervolging van de betrokken verdachte wegens het (eventuele) smadelijke karakter van de uiting jegens de verantwoordelijke minister de toets van artikel 10 lid 2 EVRM niet zou kunnen doorstaan.”
Lees het arrest hier.