6 okt 2023
Uitspraak ingezonden door Thijs van Aerde en Jacqueline Seignette, Houthoff.
Auteursrechtelijke licenties voor achtergrondmuziek
HR Conclusie P-G 6 oktober 2023, IEF 21771; ECLI:NL:PHR:2023:890 (Buma/Stemra tegen ABMD). Buma/Stemra verleent licentie aan AMBD-leden voor bedrijfsmatig gebruik van muziek. Op basis van deze licentie stelt ABMD achtergrondmuziek ter beschikking aan horecagelegenheden. Buma/Stemra verleent ook aan Spotify licenties voor privégebruik van muziek. Het tarief dat ABMD aan Buma/Stemra aan betaalt is hoger dan het tarief dat Spotify aan Buma/Stemra betaalt per abonnee. Zo lang privégebruik en zakelijk gebruik gescheiden blijven leidt het verschil niet tot een probleem. Er zijn echter abonnees van streamingsdiensten die hun particuliere abonnement bedrijfsmatig gebruiken. Volgens ABMD gaat dit “lek” ten koste van hun marktpositie. Hierdoor rijst de vraag in cassatie of het hof terecht heeft geoordeeld dat Buma/Stemra door niet handhavend op te treden en het bestaande tariefverschil niet aan te passen heeft geschonden op grond van artikel 102 sub c VWEU. Vooraf aan deze zaak hebben partijen in eerste aanleg geprocedeerd bij de rechtbank van Amsterdam [zie IEF 18202]. Vervolgens is er een tussenarrest geweest van het gerechtshof Amsterdam [zie IEF 19472]. Na dit tussenarrest is er een eindarrest geweest bij het gerechtshof Amsterdam [zie IEF 20731]. Tegen het tussen- en eindarrest van het gerechtshof Amsterdam heeft Buma/Stemra cassatieberoep ingesteld. ABMD heeft daarentegen geconcludeerd tot verwerping van dat beroep.
Het tweede onderdeel van het cassatiemiddel is gericht tegen het oordeel dat Buma/Stemra een machtspositie heeft en klaagt over de door het hof uitgevoerde marktafbakening. Eén motiveringsklacht van dit onderdeel is, dat het hof niet is ingegaan op stellingen van Buma/Stemra dat zij de tarieven niet eenzijdig bepaalt omdat daarover wordt onderhandeld met licentienemers. De P-G is het hiermee eens, waardoor dit onderdeel slaagt. Voorts klaagt Buma/Stemra over de partijen die actief zijn op de markt. In het eindarrest van het hof wordt namelijk een machtspositie van Buma/Stemra vastgesteld. Omdat er ook andere partijen, waaronder de ABMD-leden, actief zijn slaagt de motiveringsklacht van dit onderdeel. De motiveringsklacht van onderdeel 3.2 vormt als het ware een spiegelbeeld van de slagende motiveringsklachten zoals hiervoor beschreven. Om die reden slaagt ook deze klacht volgens de P-G. Bij het vijfde onderdeel keert Buma/Stemra zich tegen overwegingen van het hof over het element ‘nadeel bij de mededinging’. De rechtsklacht bevat een verwijzing naar het MEO-arrest. Volgens Buma/Stemra zijn de oordelen onvoldoende gemotiveerd, omdat het hof zonder kenbare motivering volledig voorbijgaat aan hun betoog dat de ABMD-leden geen nadeel bij de mededinging ondervinden. Deze klacht slaagt volgens de P-G op grond van het MEO-arrest. Bij het laatste onderdeel klaagt Buma/Stemra over de vordering schadevergoeding uit het eindarrest. Buma/Stemra betoogt hierbij dat het hof op iets heeft beslist dat ABMD niet hebben gevorderd of verzocht, en daarom art. 23 Rv hebben geschonden. ABMD heeft geen schadevergoeding gevorderd, maar terugbetaling van onverschuldigd betaalde gelden. Om binnen de grenzen van art. 23 Rv te blijven moet de rechter weten wat de vordering omvat. De uitleg van de vordering door het hof kan in cassatie alleen op begrijpelijkheid worden getoetst. Dit is in cassatie een feitelijk oordeel, waardoor de P-G concludeert dat deze rechtsklacht van Buma/Stemra faalt. Ook onderdeel 4 faalt in zijn geheel.
De conclusie van de P-G is dat het eindarrest moet worden vernietigd, omdat de slagende klachten zijn gericht tegen het eindarrest. Hert tussenarrest kan in stand blijven. De zaak kan worden verwezen naar een ander hof ter verder behandeling en beslissing.
5.41 De overige klachten uit subonderdeel 2.3.2 werpen de vraag op welke partijen op markt I.A actief zijn. Uit rov. 2.2.6 volgt dat naar het oordeel van het hof muziekuitgeverijen zich niet begeven op die markt. Zij zouden met Buma/Stemra alleen op markt II.A concurreren. De in rov. 2.2.3 van het eindarrest vastgestelde machtspositie van Buma/Stemra op markt I.A zou hierdoor dus niet worden geraakt. Deze overweging valt echter niet goed te rijmen met rov. 2.2.4 van het eindarrest, waar het hof overweegt dat de streamingdiensten, ondanks het feit dat zij alleen muziek beschikbaar stellen voor privégebruik, zich feitelijk (tevens) begeven op de relevante markt voor het beschikbaar stellen van muziek voor het bedrijfsmatig afspelen daarvan (markt I.B). Daarom slaagt de motiveringsklacht van subonderdeel 2.3.2.75
5.49 In subonderdeel 2.4.1 begrijpt Buma/Stemra de verwijzing naar ‘de bedoelde markt’ in die rechtsoverweging zo dat het hof hiermee bedoelt de in rov. 2.2.1 vermelde markt van het beschikbaar stellen van muziek aan bedrijfsmatige afnemers voor het gebruik daarvan als achtergrondmuziek in hun bedrijfsruimten (markt I.B). Op die markt fungeren zowel de ABMD-leden als de streamingdiensten als ‘aanbieders’, aldus het hof in rov. 2.2.4. Mocht het hof hebben bedoeld te verwijzen naar de in rov. 2.2.3 vermelde markt van licentiëring voor het beschikbaar stellen van muziek voor het bedrijfsmatig afspelen daarvan (markt I.A), dan is dat onbegrijpelijk omdat de ABMD-leden op die markt niet als aanbieders maar als afnemers fungeren.
5.50 De klacht slaagt. Aannemelijk is dat het hof met ‘de bedoelde markt’ het oog heeft gehad op de markt van het beschikbaar stellen van muziek aan bedrijfsmatige afnemers voor het gebruik daarvan als achtergrondmuziek in hun bedrijfsruimten (markt I.B; zie rov. 2.2.1). Op die markt zijn ABMD-leden aanbieder, zoals Buma/Stemra terecht stellen. Buma/Stemra is zelf geen aanbieder, want is actief op de stroomopwaartse markten, waarop ABMD-leden (markt I.A) respectievelijk streamingdiensten (markt II.A) haar afnemer zijn.
5.70 Deze motiveringsklacht vormt in wezen het spiegelbeeld van de slagende motiveringsklachten van subonderdeel 2.3.2. Deze klacht slaagt dus ook.
5.99 In subonderdeel 5.1.2 geeft Buma/Stemra allereerst haar primaire lezing van rov. 2.2.9, die inhoudt dat de daarin gegeven oordelen niet zelfstandig dragend zijn. Zouden deze oordelen wel zelfstandig dragend zijn, dan zijn ze rechtens onjuist en/of onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. Het hof heeft het effect van de gestelde ongelijkheid namelijk niet (deugdelijk) onderzocht en de oordelen ook niet gebaseerd op een analyse van alle relevante omstandigheden van het concrete geval die de slotsom rechtvaardigt dat die gedraging invloed heeft op de kosten, winsten, of enig ander relevant belang van een of meer van de ABMD-leden, zodat deze ongelijkheid die mededingingspositie kan aantasten. De rechtsklacht bevat een verwijzing naar het MEO-arrest. Volgens Buma/Stemra zijn de oordelen bovendien onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat het hof zonder kenbare motivering volledig voorbijgaat aan het betoog van Buma/Stemra dat de ABMD-leden geen nadeel bij de mededinging ondervinden.
5.101 De rechtsklacht slaagt in het licht van het MEO-arrest.