17 sep 2022
Beroep op coronamaatregelen treft geen doel
Ktr. Rechtbank Rotterdam 17 september 2021, IEF 20442; ECLI:NL:RBROT:2021:12969 (Buma en Sena tegen gedaagde) Het geschil ziet op de vraag of gedaagde door Buma en Sena gevorderde bedragen voor het muziekgebruik over 2020 is verschuldigd. Volgens gedaagde zijn er geen licentieovereenkomsten met Buma en Sena tot stand gekomen. Het bestaan van de overeenkomst voor wat betreft Sena komt niet vast te staan en de vorderingen van Sena worden afgewezen. Gedaagde doet een beroep op artikel 6:258 BW (het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden) omdat zijn winkel als gevolg van de coronamaatregelen een groot deel van 2020 gesloten is geweest en hij in die periode geen muziek openbaar heeft gemaakt. Dit beroep treft geen doel. Er is geen sprake van een fundamentele verstoring van het evenwicht van de overeenkomst vanwege een coulance-creditering en het onvoldoende concreet maken van het sluiten van de winkel. De vordering van Buma wordt toegewezen.
5.8 De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] dat zijn winkel als gevolg van de door de overheid opgelegde coronamaatregelen een groot deel van 2020 gesloten is geweest en hij in die periode geen muziek openbaar heeft gemaakt aldus dat hij daarmee een beroep heeft willen doen op artikel 6:258 BW (het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden).
5.9 In dit artikel is bepaald dat de rechter op verzoek van een van de partijen de gevolgen van de overeenkomst kan wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk kan ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten en dat aan de wijziging of ontbinding terugwerkende kracht kan worden verleend.
5.10 In lijn met eerdere jurisprudentie is de kantonrechter van oordeel dat de beperkende overheidsmaatregelen als gevolg van de coronacrisis onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW opleveren. Er bestaat geen aanleiding aan te nemen dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst rekening hebben gehouden met de gevolgen van een pandemie zoals aan de orde.
5.11 De kern van het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden is dat sprake moet zijn van een fundamentele verstoring van het evenwicht van de overeenkomst. Daarvan is in dit geval echter geen sprake. Uit de door Buma en Sena overgelegde creditfactuur van 21 juli 2020, waarvan [gedaagde] de inhoud niet heeft weersproken, blijkt dat over de periode 1 maart 2020 tot 1 mei 2020 coulancehalve reeds een creditering is verleend, waartegen [gedaagde] niet heeft geprotesteerd. Bovendien heeft [gedaagde] onvoldoende concreet gemaakt en niet nader onderbouwd dat hij het grootste deel van het jaar 2020 gesloten is geweest. Het beroep op artikel 6:258 BW treft dan ook geen doel.