5 jul 2023
Bewijsopdracht toestemming portretrecht
Rechtbank Limburg 5 juli 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:4201, IEF 21579 (Eiser/Gedaagde) Eiser en eiseres (samen: eisers) zijn getrouwd. Eiseres werkt als fotomodel, maar alleen met eiser. Gedaagde verkoopt kleding. Eisers en gedaagde hebben samen een TFP-shoot gedaan, waarbij eisers geposeerd hebben in trouwpakken die gedaagde leverde. Een TFP-shoot is voor alle partijen bedoeld als een gratis toevoeging aan hun portfolio’s. Gedaagde heeft deze foto’s zowel off- als online gepubliceerd, ter promotie van zijn producten. Eisers stellen dat hiermee inbreuk is gemaakt op hun portretrecht en sommeren staking. Gedaagde stelt dat tijdens de TFP-shoot is afgesproken dat de foto’s in vrijelijk gebruik aan gedaagde zijn gegeven. Eisers vorderen staking van het gebruik van de foto’s.
Eisers stellen dat zij geen (impliciete) toestemming hebben gegeven voor het gebruik van de gemaakte foto’s. Gedaagde had dit moeten weten, vanwege de hoge mate van verzilverbare populariteit van eisers. Dit wordt weersproken door gedaagde, die stelt dat partijen bij de TFP-shoot hebben afgesproken dat alle foto’s vrij voor eigen gebruik zijn gemaakt, inclusief voor social media en op websites en dat er geen expliciet verbod op het gebruik van de foto’s als afdruk in winkels is afgesproken. Daardoor hebben eisers impliciet ingestemd met het commerciële gebruik van de foto’s. De rechtbank stelt dat, nu gedaagde zich beroept op de vermeende toestemming van eisers, de staking moet worden toegewezen als gedaagde deze toestemming niet kan bewijzen. Gedaagde wordt opgedragen dit bewijs te leveren, met dien verstande dat de vordering tot staking en een bijkomende schadevergoeding wordt toegewezen als gedaagde hier niet in slaagt.
4.11 Als [gedaagde] het hen opgedragen bewijs niet leveren of als zij afzien van het leveren van bewijs, dan zal de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] de portretrechten van [eisende partijen] heeft geschonden en dat [gedaagde] (aldus) onrechtmatig jegens [eisende partijen] heeft gehandeld, worden toegewezen. Dan staat immers vast dat het gebruik van de foto’s door [gedaagde] een inbreuk vormt op het portretrecht van [eisende partijen] en het maken inbreuk op een anders recht is een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. De rechtbank merkt op dat [gedaagde] niet heeft gesteld op grond waarvan dit anders zou zijn vanwege de beweerdelijk onbewuste schending van het portretrecht, zodat alleen al om die reden aan die stelling voorbij moet worden gegaan. Voor zover [gedaagde] bedoelt te stellen dat de onrechtmatige daad haar niet zou kunnen worden toegerekend, kan zij daarin niet worden gevolgd. In de - voor dit geval aan te nemen - situatie dat zij zonder toestemming gebruik heeft gemaakt van het portretrecht van [eisende partijen] , dient haar dit op basis van schuld, in de zin van verwijtbaarheid, worden toegerekend. Zij heeft dan willens en wetens ongeoorloofd gebruik gemaakt van het recht van [eisende partijen] , wat haar dan kan worden verweten. Indien [gedaagde] zich op een schulduitsluitingsgrond zou kunnen beroepen, zou dat de conclusie overigens niet anders maken. De hier aangenomen onrechtmatige daad zou haar immers ook op grond van de verkeersopvattingen moeten worden toegerekend.
Als [gedaagde] het bewijs niet levert zal zij tevens worden veroordeeld om binnen drie dagen nadat het in deze te wijzen vonnis is betekend, alle door of namens haar openbaargemaakte foto’s waarop (portretten van) [eiser] en/of [eiseres] zijn afgebeeld te verwijderen en verwijderd te houden, op verbeurte van een dwangsom. Tegen deze vordering is geen apart verweer gevoerd.