DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 26 februari 2020
IEF 19036
Hof Amsterdam ||
30 jul 2019
Hof Amsterdam 30 jul 2019, IEF 19036; ECLI:NL:GHAMS:2019:2811 (Curator tegen Buma), https://delex.nl/artikelen/bij-gelijktijdige-akte-uitlaten-over-consequenties-auteursrechtzaak

Bij gelijktijdige akte uitlaten over consequenties auteursrechtzaak

Hof Amsterdam 30 juli 2019, IEF 19036; ECLI:NL:GHAMS:2019:2811 (Curator tegen Buma) In eerdere uitspraken [IEF 15970] en [IEF 16245]  is aan X en SCOEZH (een door X bestuurde vennootschap) op straffe van dwangsommen verboden inbreuken te maken op de auteursrechten en naburige rechten van rechthebbenden die door Buma en Sena worden vertegenwoordigd. In eerste aanleg heeft X, kort samengevat, gevorderd de bij vonnis opgelegde dwangsommen en beslagen op te heffen. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen [IEF 17002]. In hoger beroep wordt naar de rol verwezen. Gelet op het inmiddels uitgesproken faillissement en de omstandigheid dat de curator de zaak heeft overgenomen, wordt, uit proces-economische overwegingen, dienstig geacht dat alle partijen zich bij gelijktijdige akte uitlaten over de consequenties die in deze zaak aan het bepaalde in art. 611 e lid 2 Rv dienen te worden verbonden, en over de vraag in hoeverre, gelet op het faillissement, beslissingen over de beslagen nog noodzakelijk zijn.

 3.6 De primaire vordering is niet toewijsbaar voor zover die ziet op een voorlopig oordeel. De oordelen die in kort geding worden gegeven zijn per definitie voorlopig, nu dat voortvloeit uit de wettelijke regeling. De hoofdzaak is een kort geding dat tot inzet heeft het verbeurd zijn van dwangsommen en gelegde beslagen, waarin het hof tot een voorlopig oordeel zal komen. Een incident kan niet worden aangewend om een daarop vooruitlopend voorlopig oordeel te verkrijgen.

Dat deze vordering niet toewijsbaar is leidt ertoe dat aan de subsidiaire vordering wordt toegekomen, te weten de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, die tot hetzelfde resultaat zou kunnen leiden.

3.7 De vordering ex art. 351 Rv is evenmin toewijsbaar, wat betreft het vonnis van 24 mei 2016 reeds niet omdat dit appel niet tegen dat vonnis is ingesteld en wat betreft het vonnis van 10 april 2017 omdat geen inhoudelijke onderbouwing is gegeven. De stellingen omtrent verjaring en de stuiting daarvan kunnen niet als zodanig gelden. De enkele omstandigheid dat de executie plaatsvindt dan wel doorgaat terwijl bekend is dat [X] zich op het standpunt stelt dat de dwangsommen verjaard zijn is als zodanig geen misbruik van bevoegdheid.

in de hoofdzaak
3.10 De zaak moet in beginsel naar de rol worden verwezen voor memorie van antwoord in de hoofdzaak. Gelet op het inmiddels uitgesproken faillissement en de omstandigheid dat de curator de zaak heeft overgenomen acht het hof het echter, uit proceseconomische overwegingen, dienstig dat alle partijen zich bij gelijktijdige akte uitlaten over de consequenties die in deze zaak aan het bepaalde in art. 611 e lid 2 Rv dienen te worden verbonden en over de vraag in hoeverre, gelet op het faillissement, beslissingen over de beslagen nog noodzakelijk zijn.