29 jun 2018
Cassatie verwerpt het cassatieberoep van Ooglaserkliniek tegen Consumentenbond
HR 29 juni 2018, IEF 17800; ECLI:NL:HR:2018:1023 (eiser tegen Consumentenbond) Kort. 81 RO. Geen motivatie. Onrechtmatige daad. Procesrecht. Publicatie Consumentenbond onrechtmatig jegens ooglaserkliniek. Hoge Raad volgt de conclusie van de advocaat-generaal tot verwerping van het cassatieberoep. Vordering tot schadevergoeding van bestuurder-grootaandeelhouder/schuldeiser van inmiddels gefailleerde kliniek tegen de Consumentenbond. Zorgvuldigheidsnorm; grenzen van de rechtsstrijd; stelplicht.
Medio 2007 heeft de Consumentenbond een artikel en een persbericht gepubliceerd over ooglaserklinieken. Daarin komt de kliniek Eye Center Europe (‘ECE’) slecht uit de bus. In een kort geding oordelen rechtbank en hof dat deze publicaties van de Consumentenbond onrechtmatig zijn jegens ECE. In de onderhavige (bodem)procedure is de vraag aan de orde of de Consumentenbond met die publicaties ook onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] als directeur-grootaandeelhouder, borg en schuldeiser van (het inmiddels gefailleerde) ECE. De rechtbank en het hof beantwoorden die vraag ontkennend. In cassatie wordt met name geklaagd dat het hof een te strenge maatstaf heeft gehanteerd door als vereiste voor aansprakelijkheid jegens [eiser] aan te nemen dat de Consumentenbond het belang van [eiser] als borg/schuldeiser kende of had behoren te kennen.
Dit alles brengt mij tot de volgende slotsom. Met rov. 3.3 en 3.5 heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat van een onrechtmatige daad jegens [eiser] pas sprake is als de Consumentenbond zich met het oog op (voldoende) specifieke belangen van een crediteur of borg, zoals [eiser] , van de Publicaties had moeten onthouden en dat daarvoor in ieder geval vereist is dat de Consumentenbond het belang van [eiser] als borg en/of schuldeiser van ECE kende althans had behoren te kennen. Aldus begrepen heeft het hof – anders dan de hoofdklacht verdedigt – geen verkeerde maatstaf aangelegd en ook geen essentiële stellingen miskend. De nevenschikkende klachten, inhoudende dat het hof art. 24 en 149/150 Rv zou hebben geschonden en een onbegrijpelijk of tegenstrijdig oordeel zou hebben gegeven over de gestelde onderzoeksplicht van de Consumentenbond, slagen evenmin. Daarom meen ik dat het cassatieberoep behoort te worden verworpen.