25 jul 2018
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen-Jehoram Syb Terpstra, De Brauw Blackstone Westbroek; Dirk Visser, Visser Schaap & Kreijger; Josine van den Berg, Sven Klos, Allard Ringnalda, KLOS cs.
Conclusie AG HvJ EU: Geen auteursrecht op smaak van Heksenkaas
Conclusie AG HvJ EU 25 juli 2018, IEF 17873; IEFbe 2678; ECLI:EU:C:2018:618; C-310/17 (Levola Hengelo tegen Smilde) Auteursrecht op smaak. Levola stelt dat het product 'Witte Wievenkaas' en auteursrechtelijke verveelvoudiging vormt van de smaak van haar 'Heks'nkaas'. De InfoSoc-richtlijn verzet zich tegen de auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel. Conclusie AG:
Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij verzet zich tegen auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel.
57. Gelet op de huidige stand van de techniek lijkt de nauwkeurige en objectieve identificatie van een smaak of geur evenwel op dit moment niet mogelijk. In dit verband wijst de Italiaanse regering erop dat smaak „[o]ndanks de verwoede inspanningen die de wetenschap tot op heden heeft geleverd om op ondubbelzinnige wijze de organoleptische eigenschappen van voedingsmiddelen te bepalen, [...] thans in wezen een kwalitatief element [is], dat hoofdzakelijk verband houdt met het subjectieve karakter van de smaakervaring. De organoleptische eigenschappen van voedingsmiddelen kunnen namelijk worden waargenomen en beoordeeld door de zintuigen, voornamelijk de smaak- en reukzin, maar ook de tastzin, op basis van de subjectieve ervaring van de impressies die het voedingsmiddel daarop veroorzaakt. Het is nog niet gelukt deze ervaringen objectief weer te geven.”(30) Ik sluit niet uit dat de technieken voor de nauwkeurige en objectieve identificatie van een smaak of geur in de toekomst kunnen evolueren, hetgeen de wetgever ertoe zou kunnen brengen op te treden en deze te beschermen door het auteursrecht of door andere middelen.
58. De mogelijkheid om de identificatie van een smaak toe te vertrouwen aan een rechter of aan een door hem aangewezen deskundige, zoals Levola suggereert in haar schriftelijke opmerkingen, neemt mijns inziens niet weg dat die identificatie(31) door de aard ervan een subjectieve aangelegenheid blijft.(32) De mogelijkheid om een werk voldoende nauwkeurig en objectief te identificeren, en derhalve de omvang van de auteursrechtelijke bescherming ervan vast te stellen, is evenwel absoluut noodzakelijk teneinde het rechtszekerheidsbeginsel te eerbiedigen in het belang van de houder van het auteursrecht en meer in het bijzonder in het belang van derden tegen wie gerechtelijke procedures kunnen worden ingesteld, met name strafprocedures of inbreukprocedures(33) wegens schending van het auteursrecht.
59. Dat voedingsmiddelen mogelijkerwijs niet stabiel zijn, is op zich geen overtuigend argument. Benadrukt dient immers te worden dat het voorwerp van het auteursrecht niet de vorm is waarin een werk is vastgelegd, maar het werk zelf, nog afgezien van het feit dat richtlijn 2001/29 niet voorziet in enige verplichting om een werk vast te leggen.(34)
60. Dat smaken zelf vergankelijk, vluchtig en instabiel zijn, pleit evenwel mijns inziens tegen de nauwkeurige en objectieve identificatie ervan, en derhalve tegen de kwalificatie ervan als werken in de zin van het auteursrecht.
Gestelde vragen [IEF 16815]
1. a. Verzet het Unierecht zich ertegen dat de smaak van een voedingsmiddel – als eigen intellectuele schepping van de maker – auteursrechtelijk beschermd wordt? In het bijzonder:
1. b. Staat aan auteursrechtelijke bescherming in de weg dat het begrip "werken van letterkunde en kunst" in artikel 2, lid 1, van de Berner Conventie, die voor alle lidstaten van de Unie verbindend is, weliswaar omvat "alle voortbrengselen op het gebied van letterkunde, wetenschap en kunst, welke ook de wijze of de vorm van uitdrukking zij", maar dat de in deze bepaling genoemde voorbeelden enkel betrekking hebben op creaties die met het oog en/of het gehoor kunnen worden waargenomen?
1.c. Staan de (mogelijke) instabiliteit van een voedingsmiddel en/of het subjectieve karakter van de smaakervaring eraan in de weg om de smaak van een voedingsmiddel als auteursrechtelijk beschermd werk aan te merken?
1.d. Staat het stelsel van uitsluitende rechten en beperkingen, zoals geregeld in de artikelen 2 tot en met 5 van richtlijn 2001/29/EG , aan de auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel in de weg?Indien het antwoord op vraag 1) a. ontkennend luidt:
2.a. Welke vereisten gelden voor auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel?
2.b. Rust de auteursrechtelijke bescherming van een smaak enkel op de smaak als zodanig of (tevens) op de receptuur van het voedingsmiddel?
2.c. Wat dient een partij die in een (inbreuk)procedure stelt een auteursrechtelijk beschermde smaak van een voedingsmiddel te hebben gecreëerd, te stellen? Kan deze partij ermee volstaan het voedingsmiddel in de procedure aan de rechter voor te leggen opdat de rechter, door te proeven en te ruiken, zich een eigen oordeel erover vormt of de smaak van het voedingsmiddel voldoet aan de eisen voor auteursrechtelijke bescherming? Of dient de eisende partij. (al dan niet mede) een omschrijving te geven van de creatieve keuzes in de smaakcompositie en/of de receptuur op grond waarvan de smaak als eigen intellectuele schepping van de maker kan worden aangemerkt?
2.d. Hoe dient de rechter in een inbreukprocedure vast te stellen of de smaak van het voedingsmiddel van de gedaagde partij zodanig overeenstemt met de smaak van het voedingsmiddel van de eisende partij dat sprake is van auteursrechtinbreuk? Is hierbij (mede) bepalend dat de totaal indrukken van de beide smaken overeenstemmen?