1 feb 2017
Conclusie AG: Identificatie van het voortbrengsel relevant voor beoordeling nieuwheid of eigen karakter?
Conclusie AG HvJ EU 1 februari 2017, gevoegde zaken C‑361/15 P en C‑405/15 P; ECLI:EU:C:2017:80 (Easy Sanitary Solutions, EUIPO tegen Group Nivelles) Modelrecht. De AG geeft het Hof in overweging te beslissen als volgt: Het arrest van het Gerecht EU 13 mei 2015 (IEF 14958; T‑15/13, EU:T:2015:281), wordt gedeeltelijk vernietigd, aangezien het Gerecht in de punten 112 tot en met 133 van dit arrest heeft beoordeeld of de identificatie van het voortbrengsel waarin het tot staving van de vordering tot nietigverklaring aangevoerde oudere model was verwerkt, relevant is voor de beoordeling van de nieuwheid of het eigen karakter van het litigieuze model. Daarmee zijn de grenzen van de in artikel 61, lid 2, van GModVo geregelde rechtmatigheidstoetsing van de beslissingen van de beroepskamers van het EUIPO overschreden.
VII – Middel van openbare orde, ontleend aan de miskenning door het Gerecht van de grenzen van zijn rechtmatigheidstoetsing in het kader van het onderzoek van het door ESS aangevoerde incidentele middel
66. In het kader van zijn onderzoek van het door ESS aangevoerde incidentele middel en, in het bijzonder in de punten 112 tot en met 133 van het bestreden arrest, heeft het Gerecht zich gebogen over de vraag of het gebruik van het voortbrengsel waarin het oudere model is verwerkt, dat is aangevoerd tot onderbouwing van de vordering tot nietigverklaring, daadwerkelijk een relevante factor is voor de beoordeling van de nieuwheid en het eigen karakter van het litigieuze model, zijnde een vraag die niet is behandeld door de derde kamer van beroep van het EUIPO in de litigieuze beslissing.
79. Gelet op de onnauwkeurigheid van de bewoordingen van de litigieuze beslissing kan het Gerecht daarom niet een dergelijk onderzoek uitvoeren zonder eerst deze beslissing op grond van een gebrekkige motivering te vernietigen.
80. Met zijn in de plaats van die van de derde kamer van beroep van het EUIPO gestelde analyse in de punten 112 tot en met 133 is het Gerecht mijns inziens dus niet binnen de grenzen van de in artikel 61, lid 2, van verordening nr. 6/2002 bedoelde toetsing van de rechtmatigheid van beslissingen van de kamers van beroep van het EUIPO gebleven en heeft het daarmee bij de beoordeling van het door ESS voor hem aangevoerde incidentele middel zijn bevoegdheden overschreden.