31 mei 2016
Conclusie AG over vervallen beschermingstermijn auteursrecht
Auteursrecht en naburige rechten – Beschermingstermijn – Verval en herleving van het auteursrecht Zie eerder: IEF 14819 en vgl. IEF 14714. Ter beantwoording van de door de Hoge Raad gestelde vragen (ECLI:NL:HR:2013:1881), heeft het Benelux-Gerechtshof zelf vragen aan het HvJ EU gesteld nu zij van mening was dat de beslechting van het geding afhangt van de uitlegging van richtlijn 93/98/EEG aangaande de beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten. Conclusie AG:
1) Artikel 10, lid 2, van richtlijn 93/98/EEG betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten verzet zich tegen een nationale bepaling volgens welke de auteursrechten op een kunstwerk die louter wegens het niet voldoen aan een administratieve formaliteit vóór 1 juli 1995 zijn vervallen, als blijvend vervallen gelden. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of het in de omstandigheden van het bij hem aanhangige geding tussen particulieren mogelijk is om het nationale recht uit te leggen in overeenstemming met bovengenoemde richtlijn en, in voorkomend geval, om de nationale bepaling buiten toepassing te laten.
2) Artikel 10, lid 2, in verbinding met artikel 13, lid 1, van richtlijn 93/98 dient aldus te worden uitgelegd dat de betreffende auteursrechten op 1 juli 1995 zijn herleefd.
Gestelde vragen:
1. Is de beschermingstermijn genoemd in artikel 10 in verbinding met artikel 13 lid 1 Beschermings-termijnrichtlijn van toepassing op auteursrechten die aanvankelijk beschermd werden door de nationale wetgeving op het gebied van het auteursrecht, maar vóór 1 juli 1995 zijn vervallen wegens het niet (tijdig) voldoen aan een formeel vereiste, meer in het bijzonder het niet (tijdig) afleggen van een instandhoudingsverklaring als bedoeld in artikel 21 lid 3 BTMW (oud)?
2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt: Dient de Beschermingstermijnrichtlijn zo te worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die meebrengt dat het auteursrecht ten aanzien van een werk van toegepaste kunst dat vóór 1 juli 1995 is vervallen wegens het niet voldoen aan een formeel vereiste, als blijvend vervallen geldt?
3. Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt: Indien het desbetreffende auteursrecht volgens de nationale wetgeving moet worden geacht op enig moment te herleven ofte zijn herleefd, met ingang van welk tijdstip is dat dan het geval?