3 mei 2019
Conclusie AG: Pretium vorderde verwijdering geheel aan publicaties
Conclusie AG HR 3 mei 2019, IEF 18512, IT 2796; ECLI:NL:PHR:2019:601 (Pretium tegen X en Reporters Online) Onrechtmatige internetpublicatie? Verweerder is werkzaam als freelance journalist en is een onderzoek gestart naar Pretium, een aanbieder van telecommunicatie, en haar eigenaar/directeur. Vordering tot verwijdering van de gehele publicatie (webboek) is afgewezen [IEF 17466]. Had het hof ook moeten oordelen over de verwijdering van passages uit de publicatie? Uitleg gedingstukken. Er kon redelijkerwijs worden gelezen dat Pretium geen verwijdering vorderde van één of meer passages uit de publicaties, maar van het geheel aan publicaties van verweerder, waaronder het integrale Dossier Pretium/webboek. AG acht klachten van Pretium ongegrond en concludeert tot verwerping van het cassatieberoep.
3.12 In casu heeft het hof het petitum c.q. het door Pretium c.s. gevorderde mijns inziens uitgelegd in het licht van grief 4.2 en de toelichting daarop in de memorie van grieven en de pleitnota van Pretium c.s. Deze uitleg is niet onbegrijpelijk juist ook gezien de toelichting op de grief. In deze processtukken stellen Pretium c.s. immers zelf dat de voorzieningenrechter ten onrechte ervan is uitgegaan dat individuele tekstfragmenten (passages) op onrechtmatigheid zouden moeten worden getoetst in plaats van het webboek als geheel alsook dat zij ongerechtvaardigd zouden worden benadeeld indien van ieder tekstfragment (van iedere passage) zou moeten worden aangetoond dat de inhoud onrechtmatig is (hiervoor randnummers 3.10 en 3.11). Het hof kon daarin redelijkerwijs lezen dat Pretium c.s. geen verwijdering vorder(d)en van één of meer passages uit de publicaties van [verweerder 1] die als onrechtmatig kunnen/moeten worden aangemerkt, maar dat Pretium c.s. verwijdering vorder(d)en van het geheel aan publicaties van [verweerder 1] op het internet over Pretium c.s., waaronder het integrale “Dossier Pretium”/webboek. Dat Pretium c.s. thans in cassatie betogen dat daarmee werd gedoeld op hun “primaire vordering” (integrale verwijdering van het webboek) en niet op hun “subsidiaire vordering” (verwijdering van specifieke passages uit het webboek),14 doet daaraan niet af. Te minder nu Pretium c.s. in het geheel niet hebben gerept over enige subsidiaire vordering en [verweerders] uitdrukkelijk hebben aangevoerd dat de kort gedingdagvaarding wel duidelijk is op het punt dat een volledig verbod van het webboek wordt gevorderd, maar dat het voor hen niet duidelijk is wat Pretium c.s. hebben bedoeld met “de onderdelen die de voorzieningenrechter als onrechtmatig aanmerkt en vergelijkbare uitingen als ten processe bedoeld”. In dit verband hebben zij gesteld dat als Pretium c.s. een onderdeel van het webboek aan de rechter wensten voor te leggen zij hun petitum specifiek hadden moeten toesnijden op dat onderdeel, maar dat Pretium c.s. dat hebben nagelaten.15 De omstandigheid dat het hof de memorie van grieven en de pleitnota, meer in het bijzonder grief 4.2 en de vorderingen van Pretium c.s., op een (min of meer) zelfde wijze heeft uitgelegd als [verweerders] die hebben begrepen, bevestigt dat de uitleg van het hof niet onbegrijpelijk is.16
3.13 Daar voeg ik, wellicht ten overvloede, nog aan toe dat ook de kort gedingdagvaarding en het processuele debat in eerste aanleg steun geven aan de uitleg van het hof, zoals mag blijken uit de volgende citaten uit de gedingstukken van partijen in eerste aanleg en het vonnis in eerste aanleg (onderstrepingen toegevoegd, A-G):
(...)