5 sep 2018
Conclusie AG: Unierecht staat niet in de weg aan Sloveense wetgeving over toegang tot overheidsinformatie
Conclusie AG HvJ EU 5 september 2018, IEF 17929; IT 2621; IEFbe 2722; C‑215/17 (NKBM tegen Slovenie) Auteursrecht. NKBM is een Sloveense bank. Een journaliste heeft die bank verzocht om toegang tot een lijst met bepaalde informatie over overeenkomsten die de NKBM had gesloten met consultancyfirma’s, advocatenkantoren en bedrijven die diensten van intellectuele aard verrichten. Dat verzoek werd ingediend krachtens de Sloveense regels over toegang tot documenten. Ten tijde van het verzoek was de Republiek Slovenië meerderheidsaandeelhouder van de NKBM. De Staat had de bank ook geherkapitaliseerd. Daarom was de nationale wettelijke regeling over toegang tot documenten op dat moment van toepassing op de bank en kennelijk had de door de journaliste opgevraagde informatie volgens het nationale recht moeten worden verstrekt. De NKBM weigerde het verzoek van de journaliste in te willigen. De journaliste diende tegen die weigering een klacht in bij de Sloveense toezichthouder op de informatie. De toezichthouder stelde de journaliste in het gelijk en beval de NKBM om de opgevraagde gegevens aan de journaliste te verstrekken. De NKBM stelde beroep in tegen die beslissing, maar dit werd door de rechtbank van eerste aanleg verworpen. De NKBM stelde vervolgens cassatieberoep in betreffende een rechtsvraag. Voor die rechter betoogde de NKBM dat de ZDIJZ (Sloveense wetgeving) inbreuk maakt op de grondwettelijke rechten en dat die wet onverenigbaar is met het Unierecht. De rechter heeft daarover Prejudiciële vragen gesteld. De AG is van mening het Unierecht niet in de weg staat aan de wettelijke regelgeving die in het hoofdgeding aan de orde is.
Conlusie AG:Artikel 1, lid 2, onder c), derde streepje, van richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van richtlijn 2003/98/EG, staat niet in de weg aan een nationale wettelijke regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die – enkel ten aanzien van instellingen die onder een overheersende invloed van de Staat staan – onbeperkte (absolute) toegang toestaat tot bepaalde informatie over overeenkomsten betreffende auteursrecht of consultancy.
Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012, en met name artikel 432, lid 2, daarvan, staat niet in de weg aan een nationale wettelijke regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die een bank die onder de overheersende invloed van een publiekrechtelijk lichaam staat, verplicht bepaalde informatie openbaar te maken over overeenkomsten voor de verlening van consultancydiensten, advocatendiensten en andere diensten van intellectuele aard, zonder dat is voorzien in een uitzondering op die verplichting.
Prejudicieel gestelde vragen: [IEF 16877; IEFbe 2213; IT 2305]:
1) Moet artikel 1, lid 2, onder c), derde streepje, van richtlijn 2003/98, zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/37 (geconsolideerde versie), gelet op een benadering die strekt tot minimumharmonisatie, aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling (absolute) onbeperkte toegang kan toestaan tot alle informatie in overeenkomsten betreffende auteursrecht en adviesovereenkomsten, ook wanneer deze wordt omschreven als bedrijfsgeheim, en deze regeling zulks enkel bepaalt met betrekking tot personen die onder een overheersende invloed van de Staat staan maar niet voor andere verplichte personen, en is voor deze uitlegging ook verordening (EU) nr. 575/2013 relevant voor zover zij ziet op de voorschriften voor de openbaarmaking van informatie, inzonderheid in de zin dat de toegang tot overheidsinformatie in de zin van richtlijn 2003/98 niet ruimer kan zijn dan in de eenvormige voorschriften voor de openbaarmaking van gegevens van deze richtlijn is neergelegd?
2) Moet verordening nr. 575/2013, voor zover zij ziet op de voorschriften voor de openbaarmaking van informatie over de commerciële activiteiten van banken, meer bepaald artikel 446 en artikel 432, lid 2 (opgenomen in deel acht van deze verordening), aldus worden uitgelegd dat deze voorschriften in de weg staan aan een regeling van een lidstaat waarbij een bank die onder de overheersende invloed staat of stond van publiekrechtelijke lichamen, verplicht wordt informatie openbaar te maken over haar overeenkomsten voor de verlening van adviesdiensten, advocatendiensten, diensten van auteurs van werken van de geest en andere intellectuele diensten, meer bepaald informatie over de soort rechtshandeling, de andere partij bij de overeenkomst (voor rechtspersonen: de handelsnaam, de zetel, het postadres), de waarde van de overeenkomst, de hoogte van de afzonderlijke betalingen, de datum van sluiting van de overeenkomst, de duur van de rechtsbetrekking en soortgelijke gegevens die uit de bijlagen bij de overeenkomsten naar voren komen – gegevens die alle dateren uit de periode waarin de bank onder overheersende invloed stond – zonder dat is voorzien in een uitzondering op die verplichting en zonder mogelijkheid het belang van het publiek bij toegang tot de gegevens af te wegen tegen het belang van de bank bij het bewaren van het bedrijfsgeheim, indien het niet gaat om een geval met grensoverschrijdende aspecten?