DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op donderdag 17 december 2020
IEF 19657
Rechtbank Amsterdam ||
16 dec 2020
Rechtbank Amsterdam 16 dec 2020, IEF 19657; ECLI:NL:RBAMS:2020:6277 (X tegen gemeente Amsterdam), https://delex.nl/artikelen/conclusies-restitutiecommissie-blijven-in-stand

Conclusies restitutiecommissie blijven in stand

Rechtbank Amsterdam 16 december 2020, IEF 19657; ECLI:NL:RBAMS:2020:6277 (X tegen gemeente Amsterdam) Gemeente Amsterdam is eigenaar van het schilderij “Bild mit Häusern”, uit 1909 van de kunstenaar Wassily Kandinsky. Het schilderij is op 9 oktober 1940 geveild en aangekocht door de Gemeente. Eisers zijn de erfgenamen van de twee kinderen uit een Joodse familie die het schilderij in 1937 erfden. In 2012 verzoeken eisers de gemeente tot teruggave van het schilderij. De restitutiecommissie heeft haar bindend advies gegeven, dat inhoudt dat de Gemeente niet gehouden is tot teruggave van het schilderij. De restitutiecommissie oordeelde onder meer dat het enkele feit dat de Gemeente in oktober 1940 op een veiling een werk heeft aangekocht afkomstig uit Joods bezit niet maakt dat deze aankoop niet te goeder trouw is verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gesteld of gebleken dat dit oordeel onjuist of onnavolgbaar is en dat sprake is van een ernstig gebrek. De eisers vorderen vernietiging van het bindend advies. Deze vordering wordt afgewezen.

4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Onweersproken is gebleven dat de door [eiser 1] c.s. gestelde feiten en omstandigheden
ten aanzien van de vier leden van de restitutiecommissies zich al voordeden ten tijde van de procedure bij de restitutiecommissie en dat de informatie hierover openbaar en vrij toegankelijk was. Het had op de weg van [eiser 1] c.s. gelegen om desgewenst voorafgaand dan wel tijdens de procedure onderzoek te doen naar de verhouding tussen de leden van de restitutiecommissie en het Museum, als zij van  mening waren dat niet zonder meer van hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid kon worden uitgegaan. Dat klemt te meer nu in artikel 15 van het reglement een bepaling is opgenomen over wraking en verschoning. Nu [eiser 1] c.s. dit hebben nagelaten en hun onderzoek pas geruime tijd na de beslissing van de restitutiecommissie hebben gedaan, kunnen zij in dit geval geen beroep meer doen op een gemis aan onpartijdigheid
en/of onafhankelijkheid

4.18.
De rechtbank oordeelt als volgt. De restitutiecommissie heeft in haar onderzoek geen direct bewijs aangetroffen voor de vraag
aan wie het schilderij is toebedeeld na het overlijden van [naam echtgenote] . De restitutiecommissie heeft kennis genomen van de tussen [eiser 1] c.s. onderling gesloten overeenkomst, maar overweegt dat deze overeenkomst geen afbreuk doet aan haar taak, namelijk het beantwoorden van de vraag aan wie het schilderij toebehoorde ten tijde van het bezitsverlies en, in het verlengde daarvan, de vraag wie het schilderij anno 2018 kan claimen. De beantwoording van deze vraag is, aldus de restitutiecommissie, niet alleen noodzakelijk om te kunnen vaststellen wie de rechthebbende partij is, maar ook voor de beoordeling van het bezitsverlies en uiteindelijk de afweging van de betrokken belangen.
De restitutiecommissie heeft het, gelet op het hiervoor geschetste toetsingskader, ook in de situatie waar de drie mogelijk rechthebbenden het over een onderlinge verdeling eens waren geworden, terecht tot haar taak mogen rekenen om vast te stellen wie (uiteindelijk) als rechthebbende op het schilderij moest worden aangemerkt. Anders dan [eiser 1] c.s. stellen is de restitutiecommissie hiermee niet buiten haar opdracht getreden.
Evenmin toont dit aan dat de restitutiecommissie zich aan (het begin van) een doelredenering schuldig heeft gemaakt of ten onrechte bewijslast op verzoekers heeft gelegd. De restitutiecommissie heeft, op basis van de uitkomsten van haar onderzoek, redelijkerwijs mogen aannemen dat het schilderij aan [naam kind 1] is toebedeeld. Zij heeft haar aanname aan de hand van het bewijsmateriaal dat wel voorhanden was uitgebreid toegelicht en gemotiveerd en is daarbij ook ingegaan op de argumenten van [eiser 1] c.s. Anders dan [eiser 1] c.s. betogen zijn de overwegingen van de restitutiecommissie niet
onlogisch en onnavolgbaar. Dat over de weging van de onderzoeksbevindingen van de restitutiecommissie ook anders kan worden gedacht maakt deze weging nog niet onnavolgbaar. Niet is dan ook komen vast te staan dat de restitutiecommissie met haar overwegingen in 6.3.2. de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen heeft overschreden.

4.29.
De rechtbank oordeelt als volgt. De door [eiser 1] c.s. aangevoerde argumenten ten aanzien van de gestelde kwade trouw zijn,
met uitzondering van hetgeen tijdens de mondelinge behandelingen over een afspraak tussen [naam verzamelaar] en [naam directeur] is aangevoerd, naar voren gebracht tegenover de restitutiecommissie. De restitutiecommissie heeft daarop geoordeeld dat [eiser 1] c.s. niet met feiten aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake was van kwade trouw. Het enkele feit dat de Gemeente in oktober 1940 op een veiling een werk heeft aangekocht afkomstig uit joods bezit maakt niet dat deze aankoop niet te goeder trouw is verricht, aldus de restitutiecommissie. Naar het oordeel van de rechtbank is
onvoldoende gesteld of gebleken dat dit oordeel onjuist of onnavolgbaar is en dat sprake is van een ernstig gebrek. In dat verband is van belang dat de restitutiecommissie er, in tegenstelling tot [eiser 1] c.s., vanuit is gegaan dat de verkoop op de veiling met medewerking van in ieder geval [naam ex-vrouw] heeft plaatsgevonden. Verder hebben [eiser 1] c.s. er ook ten overstaan van de restitutiecommissie op gewezen dat het schilderij in 1923 voor NLG 500 was aangekocht. Gelet op het verweer van de Gemeente dat de op de veiling betaalde prijs niet uitzonderlijk laag was, heeft de restitutiecommissie in redelijkheid (kennelijk) tot de conclusie kunnen komen dat hieruit geen kwade trouw van de Gemeente bleek. Niet is dan ook
komen vast te staan dat met haar oordeel in 6.7. de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, zijn overschreden.
De enkele – door de Gemeente betwiste – omstandigheid dat de heren [naam directeur] en [naam verzamelaar] een afspraak zouden hebben gemaakt over wie op welk van de op de openbare veiling aangeboden Kandinsky schilderijen zou bieden (die overigens niet onder de aandacht van de restitutiecommissie is gebracht), maakt dat niet anders.