DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 18 februari 2020
IEF 19020
Rechtbank Noord-Holland ||
16 jan 2020
Rechtbank Noord-Holland 16 jan 2020, IEF 19020; ECLI:NL:RBNHO:2020:1121 (Webcasting tegen X), https://delex.nl/artikelen/consument-heeft-overeenkomst-muziekrechten-tijdig-ontbonden

Consument heeft overeenkomst muziekrechten tijdig ontbonden

Ktr. Rechtbank Noord-Holland 16 januari 2020, IEF 19020, ECLI:NL:RBNHO:2020:1121 (Webcasting tegen X) Consumentenzaak. Muziekrechten Buma/Stemra. Tussen partijen is een overeenkomst tot het verrichten van diensten aangegaan, betreffende een lidmaatschap van Webcasting en het verlenen van muziekrechten voor radio- en tv-uitzendingen via internet. De overeenkomst is in april 2018 aangegaan voor zes maanden en tegen betaling van € 78,34 per maand. Gedaagde X heeft in een brief van 6 juni 2018 de overeenkomst met Webcasting herroepen. Webcasting heeft de kosten van de dienstverlening over de periode van april tot en met november 2018 in rekening gebracht. Het gaat in deze zaak om de vraag of X moet worden veroordeeld tot betaling aan Webcasting. De vordering van Webcasting wordt afgewezen. X wordt als consument beschouwd, en heeft de overeenkomst voor het gebruik van muziekrechten tijdig en geldig ontbonden. De termijn daarvoor wordt verlengd van 14 dagen naar 12 maanden, omdat consument niet is geïnformeerd over het recht van ontbinding.

5. Naar het oordeel van de kantonrechter moet [gedaagde] in het kader van de overeenkomst tussen partijen als een consument worden beschouwd. Dat wordt ook door Webcasting zelf gesteld in de dagvaarding, maar blijkt daarnaast uit de bevestiging van de overeenkomst in de e-mail van Webcasting van 3 april 2018 en uit de facturen. In die e-mail wordt immers aangegeven dat de overeenkomst niet op naam van een bedrijf staat en in de facturen wordt steeds vermeld dat sprake is van een overeenkomst die “niet bedrijfsmatig” is. Overigens heeft [gedaagde] gesteld dat hij alleen als hobby een radiostation heeft en dat is door Webcasting niet betwist.

4.6. De stelling van Webcasting dat het ontbindingsrecht niet is bedoeld voor personen die een radiostation “runnen”, gaat gelet op het voorgaande niet op. Bepalend is immers of [gedaagde] als consument handelde en dat is het geval. Een overeenkomst met betrekking tot het verrichten van diensten in de vorm van het verlenen van muziekrechten is ook niet uitgezonderd van de werking van het ontbindingsrecht voor consumenten. Met name is in dit geval geen sprake van een overeenkomst tot de koop en levering van audio- en video-opnamen, waarvoor het ontbindingsrecht niet geldt (artikel 7:230p, aanhef en onderdeel f, BW).

4.7. Voor zover Webcasting heeft bedoeld te betogen dat het ontbindingsrecht niet geldt, omdat er op of rond 11 april 2018 al muziek is uitgezonden via het radiostation van [gedaagde] , treft dit betoog geen doel. Het recht op ontbinding geldt niet indien de overeenkomst tot het verrichten van diensten is nagekomen en die nakoming is begonnen met de uitdrukkelijke voorafgaande instemming van de consument (artikel 7:233p, aanhef en onderdeel d, BW). Dit artikel is alleen van toepassing als de overeenkomst al volledig is nagekomen binnen de ontbindingstermijn. Daarvan is geen sprake. Verder is de nakoming niet begonnen met uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van [gedaagde] . Uit de stukken blijkt immers dat [gedaagde] nakoming pas wenste met ingang van 4 juni 2018 en dat daarover discussie bestond.

4.8. Vast staat dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst niet is geïnformeerd over het recht van ontbinding, en nadien evenmin. Dat betekent dat de termijn voor ontbinding op grond van de wet is verlengd met twaalf maanden, zoals hiervoor vermeld. [gedaagde] heeft met zijn brief van 6 juni 2018 de overeenkomst dus tijdig en rechtsgeldig ontbonden.