6 jul 2016
Consumentenverkoop bloembollen maakt geen inbreuk op kwekersrecht
Rechtbank Den Haag 6 juli 2016, IEF 16125; ECLI:NL:RBDHA:2016:7375 (A Amaryllis tegen gedaagden B en C)
Kwekersrecht. A is houdster van kwekersrechten op NYMPH, EXPOSURE en GRAND CRU. Partijen twisten over wat [B] met de bloembollen die zich nog op de percelen van [D] bevonden. Dat bloembollen zijn gebruikt om daaruit bloemen te telen, wordt niet door enig bewijs gedragen. De bollen zijn (deels) verkocht op de consumentenmarkt, dat is geen handeling die inbreuk maakt op het kwekersrecht. Het gaat niet om handelingen met betrekking tot teeltmateriaal, niet op oogstmateriaal. Mogelijkheid om het kwekersrecht uit te oefenen met betrekking tot het teeltmateriaal heeft niet ontbroken.
4.10. Daarmee is echter nog geen inbreuk op de kwekersrechten van [A] gegeven omdat de kwekersrechten van [A] in beginsel alleen zien op handelingen met betrekking tot teeltmateriaal (c.q. componenten) van de beschermde rassen en niet op oogstmateriaal.
4.12. Zelfs indien de vergaande opvatting van [A] wordt gevolgd en de bloembollen tot aan de verkoop als teeltmateriaal zouden worden aangemerkt, kan niet worden geoordeeld dat [B] ten aanzien van dat materiaal de in artikel 57 lid 1 ZPW genoemde voorbehouden handelingen heeft verricht. [B] heeft geen teeltmateriaal voortgebracht of vermeerderd omdat de bollen reeds in de grond stonden toen zij de teelt overnam. Het voortbrengen of vermeerderen is dan veeleer door [D] tot stand gebracht. Evenmin is in te zien dat [B] de bollen ten behoeve van de vermeerdering heeft behandeld. [A] heeft weliswaar gesteld dat [B] de verzorging van de bollen heeft overgenomen, maar zij heeft nagelaten te onderbouwen welke handelingen dat verzorgen omvat en waarom dat gelijk is te stellen aan het behandelen van het materiaal ten behoeve van de vermeerdering. Dat [B] bollen heeft ingevoerd of uitgevoerd is niet gesteld en de leverbare bollen die [B] heeft verkocht waren ook in de opvatting van [A] op het tijdstip van de verkoop niet meer als teeltmateriaal aan te merken. Het voor dat doel, de verkoop als leverbare bol, in voorraad hebben is dan geen voorbehouden handeling.
4.13. Het verrichten van voorbehouden handelingen als bedoeld in artikel 57 lid 1 ZPW is gezien het voorgaande niet vast komen te staan. Dat voor wat betreft de door de GKVo beschermde rassen een en ander anders moet worden beoordeeld, is door [A] niet aangevoerd.
4.14. Het kennelijke beroep van [A] op artikel 57 lid 4 ZPW en artikel 13 lid 3 GKVo is onvoldoende gemotiveerd. Daargelaten of deze bepalingen zien op een situatie als de onderhavige, wijst [A] in haar pleitnota allereerst op ongeoorloofd gebruik van de bloembollen door [B] . Zoals hiervoor vastgesteld, heeft [B] echter geen (ongeoorloofde) handelingen verricht ten aanzien van teeltmateriaal c.q. componenten, zoals door artikel 57 lid 4 ZPW respectievelijk artikel 13 lid 3 GKVo vereist. Bovendien is zonder nadere motivering niet in te zien dat [A] haar recht met betrekking tot het teeltmateriaal niet heeft kunnen uitoefenen. Zij heeft integendeel conservatoir beslag gelegd op het inbreukmakend materiaal van de beschermde rassen op zowel de [adres 1] als de [adres 2] . Vervolgens heeft zij het beslag ten aanzien van de [adres 1] (en naar is aan te nemen ook de [adres 2] ) vrijwillig opgeheven om nadien wederom een soortgelijk beslag te leggen. Niets heeft er dus aan in de weg gestaan dat [A] op grond van haar kwekersrechten tegen [D] zou optreden.