De drie spoorloze kunstwerken
Rechtbank Breda, 12 november 2008, LJN: BG4232, Eiser tegen de Gemeente Breda.
Auteursrecht. De enkele vrees dat BKR kunstwerken vernietigd zijn is onvoldoende grond om de vorderingen op artikel 25 lid 1 sub d AW toe te wijzen. En zelfs als de kunstwerken wel vernietigd waren zou die vernietiging, onder verwijzing naar Jelles/Zwolle, nog geen aantasting op van het auteursrecht opleveren. Proceskosten volgens liquidatietarief.
“4.1. Eiser grondt zijn vorderingen op artikel 25 lid 1 sub d van de Auteurswet. Hij voert aan dat de omstandigheid dat zijn werken niet meer traceerbaar zijn op zichzelf al een inbreuk vormt op zijn eer en goede naam. De vrees dat de drie spoorloze kunstwerken vernietigd zijn wordt volgens eiser versterkt door het feit dat het werk “het Getijdenobject” zonder zijn medeweten vernietigd werd en het feit dat alle andere BKR-kunstwerken wel aan hem terug in eigendom zijn overgedragen.
4.2. De gemeente Breda betwist dat zij de drie kunstwerken heeft vernietigd. Volgens de Gemeente Breda kan haar niet worden verweten dat zij niet meer kan achterhalen waar de drie BKR-kunstwerken zich thans bevinden, omdat zij in het kader van de BKR in de jaren ‘70 en ‘80 circa 20.000 kunstwerken heeft aangekocht en het destijds, bij gebreke van automatiseringsmogelijkheden, te kostbaar en te complex was om een registratie bij te houden van alle kunstwerken die zij onder zich had.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt: De door eiser ingestelde vorderingen zijn alle gebaseerd op de feitelijke stelling dat eiser vreest dat zijn kunstwerken zijn vernietigd of in het ongerede zijn geraakt. eiser stelt dus niet dat ze zijn vernietigd of in het ongerede zijn geraakt. Op basis van enkel genoemde vrees kunnen de vorderingen niet worden toegewezen.
4.4. Indien eiser al bedoeld zou hebben stellig te stellen dat de kunstwerken zijn vernietigd of in het ongerede zijn geraakt en indien veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat dit zo was, dan nog levert de vernietiging van die kunstwerken geen aantasting op van het auteursrecht op basis van artikel 25 lid 1 sub d van de Auteurswet (zie het arrest Jelles/Zwolle, Hoge Raad 6 februari 2004, LJN: AN7830). In het geval dat de kunstwerken in het ongerede zijn geraakt heeft te gelden dat het niet sluitend documenteren van 20.000 BKR-kunstwerken vanaf de jaren ‘70 van de vorige eeuw in zijn algemeenheid niet is aan te merken als onzorgvuldig en onrechtmatig jegens eiser. Bijzondere omstandigheden die vernietiging of het in ongerede doen raken ten aanzien van eiser onrechtmatig maken zijn niet gesteld.
De conclusie luidt dan ook dat eiser reeds om deze redenen niet ontvankelijk dient te worden verklaard in alle vorderingen.”
Lees het vonnis hier.