De zaak VEVAM versus Ziggo en UPC (en RODAP)
Bijdrage ingezonden door Sylvia Brandsteder, VEVAM.
In onze serie commentaren op kabeldoorgifte-uitspraak.
Regisseurs hebben recht op een vergoeding voor de openbaarmaking van hun filmwerken via de kabel, maar nu (even?) niet.
Dat is de onbevredigende strekking van de uitspraak die de Amsterdamse rechter op 4 september jl. heeft gedaan in het kort geding tussen regisseurs vereniging VEVAM en kabelexploitanten Ziggo en UPC [IEF 13006].
Al in de jaren ’80 van de vorige eeuw is erkend dat kabelexploitanten de toestemming van makers nodig hebben om hun filmwerken via de kabel door te kunnen geven. In de Auteurswet (artikel 26a) heeft de wetgever vastgelegd dat die rechten alleen door collectieve beheersorganisaties zoals VEVAM kunnen worden uitgeoefend.
Op basis van zogeheten kabelovereenkomsten hebben de kabelexploitanten de afgelopen 30 jaar toestemming van VEVAM verworven voor televisie-uitzendingen via de kabel, tegen betaling van een vergoeding die VEVAM uitkeerde aan de regisseurs.
In oktober 2012 hebben kabelexploitanten zoals Ziggo en UPC die overeenkomsten opgezegd. Ziggo en UPC betalen sindsdien geen vergoeding meer voor regisseurs. Onderhandelingen over nieuwe overeenkomsten zijn stukgelopen omdat de kabelaars de aanspraken van VEVAM niet meer erkennen. Daardoor werd VEVAM gedwongen om naar de rechter te stappen. Op 14 augustus jl. diende een kort geding. Een bodemprocedure is in voorbereiding.
De rechter heeft de vorderingen van VEVAM afgewezen en daarmee de regisseurs vooralsnog de vergoeding ontzegd die zij al dertig jaar ontvangen. De rechter verwijst simpelweg naar een eerdere uitspraak van het Hof Den Haag in de zaak "NORMA/NLKabel" [IEF 7522], en oordeelt dat kabelexploitanten geen vergoeding meer verschuldigd zijn omdat zij hun uitzendsignalen rechtstreeks van de omroepen zouden ontvangen. Daarom zou artikel 26a Auteurswet niet meer van toepassing zijn.
VEVAM bestrijdt de juistheid van deze uitspraak. In "NORMA/NL Kabel" was de kabelvergoeding voor uitvoerend kunstenaars aan de orde; dat is geregeld in een andere wet en het Haagse arrest ging dan ook niet over artikel 26a Aw. Die zaak ligt nu bij de Hoge Raad. Daarnaast miskent de rechter dat VEVAM haar aanspraken niet alleen kan ontlenen aan art. 26a Aw, maar ook aan de auteursrechten die alle bij haar aangesloten regisseurs contractueel aan haar hebben overgedragen.
VEVAM heeft veel aangevoerd en ook overigens onderbouwd waarom – in ieder geval - voor de regisseurs een andere beslissing gerechtvaardigd is dan in de NORMA/NLKabel zaak is gegeven. In het vonnis wordt echter aan die argumenten voorbij gegaan. Samengevat:
• In het vonnis wordt geen aandacht besteed aan de geschiedenis van de kabeldoorgifte in Nederland en artikel 26a Aw. Hier een link naar de argumenten van VEVAM op dit punt (productie 24 in de procedure [De geschiedenis van het kabeldoorgifterecht]);
• De Hoge Raad heeft in zijn arrest inzake de Amstelveense kabel in de jaren ’80 (NJ 1982, 435) geoordeeld dat kabelexploitanten dienen te betalen voor gelijktijdige doorgifte via de kabel van programma’s van de omroep door een ander organisme dan de omroep. De Hoge Raad beoogde daarmee uitdrukkelijk een techniek onafhankelijke oplossing, die niet telkens wijzigt wanneer een verandering optreedt in de manier waarop programmasignalen worden aangeleverd;
• De Hoge Raad heeft het begrip “secundaire openbaarmaking “ niet gehanteerd laat staan dat het college heeft geoordeeld dat daarvan alleen sprake kan zijn als deze voortvloeit uit een eerdere, “primaire openbaarmaking” van hetzelfde signaal. Het gaat er om of er sprake is van hetzelfde programma dat door een ander organisme via de kabel wordt doorgegeven;
• De Nederlandse wetgever heeft de uitspraak van de HR verankerd in artikel 26a Aw, dat bepaalt dat toestemming voor gelijktijdige, ongewijzigde en onverkorte uitzending van een in een radio- of televisieprogramma opgenomen werk alleen door een collectieve beheersorganisatie gegeven kan worden;
• Daarvan is nog steeds sprake. VEVAM betwist dat de kabeldoorgifte van binnen- en buitenlandse televisiezenders is veranderd en Ziggo en UPC hebben ook niet onderbouwd dat en hoe dat het geval is. Volgens de rechter moet VEVAM bewijzen dat de stelling van de kabelexploitanten, dat er iets in de doorgifte is veranderd, onjuist is. Net als vroeger worden de omroepprogramma’s nog steeds onverkort en ongewijzigd doorgegeven via de kabel, gelijktijdig aan de uitzending van dezelfde programma’s via de satelliet en de ether.
• Kabelexploitanten bieden hun abonnees pakketten die zij zelf hebben samengesteld. Zij hebben overeenkomsten met hun abonnees en brengen die abonnees daarvoor een vergoeding in rekening. Zij zijn dus een “ander organisme” dan de omroepen en niet louter een “doorgeefluik” van de omroepen, zoals Nozema dat destijds was. Nozema stelde geen pakketten samen en had geen abonnees, laat staan dat zij daar overeenkomsten mee had of hen een vergoeding in rekening bracht.
• De uitspraak is ook in tegenspraak met die van de rechtbank Amsterdam in de zaak van het Rechtencollectief tegen KPN/Digitenne (Vrz. Rb. Amsterdam, 25 november 2010, “Cedar/Digitenne”, [IEF 9244]): daarin werd geoordeeld dat KPN/Digitenne ook een “ander organisme” is dan de omroepen en toestemming van de Collectieve Beheersorganisaties namens de rechthebbenden nodig heeft voor de doorgifte van omroepprogramma’s aan de Digitenne-abonnees.
• Tot 2012 hebben overeenkomsten tussen kabelexploitanten en organisaties van rechthebbenden gegolden waarin ook door de exploitanten zelf wordt erkend dat ook voor de huidige vorm van kabeldoorgifte met de Collectieve Beheersorganisaties moet worden afgerekend.
• Voor regisseurs is de kabelvergoeding een onmisbaar onderdeel van hun inkomen geworden, waar zij 30 jaar op hebben kunnen rekenen. Dat deel van hun inkomen dreigt hen nu ontnomen te worden ter bevrediging van de behoefte aan steeds groeiende inkomsten van de aandeelhouders van multinationals Ziggo en UPC.
• VEVAM vertegenwoordigt niet alleen ongeveer 2000 Nederlandse regisseurs maar ook nog eens tienduizenden buitenlandse regisseurs in Nederland op basis van exclusieve contracten met zusterorganisaties. Ten onrechte heeft de rechter in dit kort geding niet onderzocht waarom de kabelexploitanten geen rekening hoeven te houden met de rechten van die buitenlandse regisseurs.
• Ook is de kort geding rechter geheel voorbij gegaan het zgn. Nemo Plus beginsel: rechten die de regisseur eenmaal heeft overgedragen (aan VEVAM) kunnen niet nogmaals aan een derde (omroep of producent) worden overgedragen. Daarmee negeert de rechter onder andere het oordeel van het Hof Amsterdam inzake VEVAM/NLFilm [IEF 10537]) en de bevindingen van de Adviescommissie Auteursrecht (die de regering adviseert).
• VEVAM heeft uitgebreid aan de hand van de wetsgeschiedenis, de literatuur en de recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie in Luksan/Van der Let [IEF 10887], uiteengezet dat artikel 45d Aw, waarop Ziggo en UPC zich beroepen, niet in de weg staat aan de vrijheid van de regisseur zijn auteursrechten over te dragen aan VEVAM. Ook daarover is in het vonnis niets terug te vinden.
VEVAM betreurt dat de rechten en belangen van de regisseurs zo weinig weerklank hebben gevonden en overweegt appel in te stellen. Ter volledige informatie verwijs ik graag naar de pleitnota (link) van de advocaten van VEVAM.
Sylvia Brandsteder
Directeur VEVAM