Denk vooruit
Rechtbank Amsterdam 22 december 2006, KG ZA 06-2120, De Staat der Nederlanden tegen Greenpeace Licensing B.V., Stichting Greenpeace Nederland en Stichting Greenpeace Council.
Vrijheid van meningsuiting is een “geldige reden”. Parodie-exceptie in het auteursrecht geaccepteerd.
De Staat voert sinds 25 september 2006 een voorlichtingcampagne onder het thema “Rampen vallen niet te plannen, voorbereidingen wel. Denk vooruit.”, waarbij een logo wordt gebruikt. De Staat heeft dit logo als Benelux beeldmerk in laten schrijven. Ook het auteursrecht op het logo is aan de Staat overgedragen.
Stichting Greenpeace Nederland erkent dat zij het logo en de slogan heeft gebruikt in haar eigen campagne. Aangezien Greenpeace Licensing B.V. en Stichting Greenpeace Council niet betrokken zijn bij het bestreden gebruik van de slogan en het logo, wordt de vordering van de Staat jegens hen afgewezen.
De Voorzieningenrechter stelt voor op dat Greenpeace recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Met de campagne heeft Greenpeace klaarblijkelijk bedoeld haar standpunt over te brengen over het regeringsbeleid met betrekking tot het milieu. Het recht op vrijheid van meningsuiting kan alleen in de uitzonderingsgevallen zoals genoemd in artikel 10 lid 2 EVRM beperkt worden en/of onderworpen aan sancties die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn – onder andere – in het belang van de openbare veiligheid en de bescherming van de rechten van anderen. Onder die rechten van anderen kunnen ook het auteursrecht en het merkenrecht worden verstaan.
Voorts oordeelt de Voorzieningenrechter dat de wijze waarop het logo en de slogan door Greenpeace in haar campagne wordt gebruikt te beschouwen is als een uiting die valt onder de paradie-exceptie van artikel 18b Auteurswet, nu Greenpeace hier op een gekscherende wijze, maar tevens met kritische ondertoon in het kader van de verkiezingsstrijd één van de belangrijkste maatschappelijke problemen – te weten het milieu – onder de aandacht – onder de aandacht van het publiek brengt.
Ten aanzien van het beeldmerk laat de Voorzieningenrechter in het midden of het logo door de Staat als merk wordt gebruikt, maar oordeelt wel dat het gebruik van het logo door Greenpeace in elk geval niet als een gebruik ter aanduiding van de herkomst van de diensten van Greenpeace kan worden aangemerkt, maar als blikvanger voor haar politieke/maatschappelijke actie. Dit gebruik is aldus aan te merken als gebruik in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. Getoetst moet dus worden of door het gewraakte gebruik, zonder geldige reden, ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk. De Voorzieningenrechter is voorshands van mening dat dat niet het geval is. Weliswaar wordt de Staat (althans zijn huidge beleid) door middel van deze actie kritisch door Greenpeace bejegend, met als blikvanger zijn eigen logo, maar deze reden moet in een democratische samenleving als een geldige reden – ook in merkenrechtelijke zin – worden aangemerkt. Het gebruik is dus geoorloofd, ook al trekt Greenpeace (ideëel) voordeel en ook al wordt aan de reputatie van het merk afbreuk gedaan doordat het in een controversieel daglicht wordt geplaatst.
Gelet op het voorgaande act de Voorzieningenrecht het gebruik van het logo ook niet onrechtmatig.
Mr. Orobio de Castro wijst in dit kort geding de vordering tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten van EUR 16.500, - toe overeenkomstig artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn. Het standpunt dat deze vordering kwalificeert als een geldvordering lijkt te zijn verlaten, althans er wordt niets over gezegd.
Lees het vonnis hier.