5 okt 2021
Uitspraak ingezonden door Lotte Oranje, Kennedy Van der Laan.
Documentaire over sushiketen mag worden uitgezonden
Hof Den Haag 5 oktober 2021, IEF 20225; ECLI:NL:GHDHA:2021:1823 (Selfmade tegen Sumo) Hoger beroep kort geding. Het betreft een filmdocumentaire over het werk van de FIOD, waarbij de documentairemakers het opsporingsonderzoek naar fraude door sushiketen Sumo van dichtbij hebben gevolgd. De documentairemakers hebben daarbij ongeclausuleerd inzage gekregen in alle opsporingsgegevens. In eerste aanleg is Selfmade Films en KRO-NCRV verboden om enige opname met betrekking tot de strafzaak uit te zenden, [IEF 19513]. In hoger beroep wordt onderzocht of en in hoeverre (i) door de voorgenomen uitzending privacybelangen van geïntimeerden worden geschonden, (ii) daarmee een bijdrage wordt geleverd aan het algemeen publiek belang en (iii) een dringende noodzaak tot onmiddellijke uitzending bestaat. Een preventieve beperking van de vrijheid van meningsuiting is niet gerechtvaardigd. De vorderingen van geintimideerden zijn niet toewijsbaar, het bestreden vonnis wordt vernietigd.
7. De belangenafweging
7.1 Nu enerzijds bij uitzending van de documentaire slechts een (zeer) beperkte aantasting van de persoonlijke levenssfeer en de reputatie van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is te verwachten, en anderzijds in die documentaire kwesties van algemeen belang worden aangesneden en er, (ook) vanuit het oogpunt van dit algemeen belang, een zekere noodzaak is om die documentaire op korte termijn uit te zenden, is naar het oordeel van het hof een preventieve beperking van de vrijheid van meningsuiting niet gerechtvaardigd. Voor zover al kan worden gezegd dat bij vertoning van de filmdocumentaire sprake zal zijn van schending van artikel 7 lid 2 Wpg, inhoudende dat ook de ontvanger van politiegegevens tot geheimhouding is verplicht, dan is dit gezien het onder 4.9 overwogene, een schending van niet meer dan (zeer) geringe betekenis die een voorafgaande beperking van de vrijheid van meningsuiting evenmin kan rechtvaardigen. Dit een en ander brengt met zich dat de enige vordering van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] die nog aan de orde is (zie rov. 3.1), niet toewijsbaar is.
7.2 Zoals in rov. 4.8 tot uitdrukking is gebracht, was het onder 7.1 overwogene evenzeer van toepassing ten tijde van het vonnis van de voorzieningenrechter (9 oktober 2020) en van de aanvankelijk geplande uitzending (11 oktober 2020).
7.3 Voor de suggestie van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onder 5.28 en 5.52 MvA en 7.7 PA, dat het gerechtshof in het hoger beroep van de strafzaak door uitzending van de documentaire beïnvloed kan worden, bestaat overigens geen enkele grond. Media-uitingen in lopende rechtszaken zijn aan de orde van de dag en rechters zijn eraan gewend om deze naast zich neer te leggen. Tevens faalt het beroep dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in o.m. de punten 5.52 en 5.53 MvA en punt 7.6 PA hebben gedaan op Richtlijn 2016/343, waarin is bepaald dat in openbare verklaringen van overheidsinstanties en in andere rechterlijke beslissingen dan die welke betrekking hebben op de vaststelling van schuld, de onschuldpresumptie moet worden gewaarborgd totdat onherroepelijk over de schuld is beslist. In dit hoger beroep is immers niet langer een overheidsinstantie als partij betrokken, terwijl in dit arrest geen standpunt is ingenomen over de vraag of [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zich aan een strafbaar feit hebben schuldig gemaakt.