7 okt 2022
Uitspraak en samenvatting ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird.
Door werkneemster geschreven boek valt onder art. 10 EVRM
HR 7 oktober 2022, IEF 21011, IT 4110; ECLI:NL:HR:2022:1402 (Werkneemster tegen ROC Nijmegen) Werkneemster heeft een boek geschreven over de onderwijsvernieuwing bij het ROC Nijmegen, waar zij werkte. Het gaat om de invoering van het zogenaamde gepersonaliseerd onderwijs. De naam van ROC Nijmegen komt in het boek niet voor en ook de namen van collega’s zijn gefingeerde namen. De inhoud van het boek is niet “onnodig grievend” voor de onderwijsinstelling of de collega’s, toch werd werkneemster geschorst en vervolgens werd ontbinding van haar arbeidsovereenkomst verzocht. De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat dit een inmenging in de vrijheid van meningsuiting was die getoetst had moeten worden aan artikel 10 EVRM. De A-G was daar ook al heel uitgebreid over. Het raakt dus aan de IE-praktijk, omdat het gaat over de gevolgen van publicaties voor werknemers, niet alleen in het onderwijs.
3.1.1. Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat de verstoorde arbeidsverhouding van partijen niets te maken heeft met de vrijheid van meningsuiting van werkneemster en dat ROC die vrijheid van meningsuiting niet heeft ingeperkt, ook niet door de indiening van het ontbindingsverzoek. Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof hiermee aan werkneemster de door art. 10 EVRM gegarandeerde vrijheid van meningsuiting heeft onthouden. Het onderdeel betoogt dat de wettelijke bepalingen over ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding geen vrijbrief mogen vormen om aan werknemers de bescherming van art. 10 EVRM te onthouden.
3.1.2. Zoals het onderdeel met juistheid tot uitgangspunt neemt, valt de publicatie van het door de werkneemster geschreven boek onder het mede door art. 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting. Volgens de vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.27, is van een inmenging in de vrijheid van meningsuiting niet alleen sprake bij een publicatieverbod, maar ook indien aan een uiting sancties van strafrechtelijke, arbeidsrechtelijke, privaatrechtelijke of tuchtrechtelijke aard worden verbonden. Een verzoek in rechte tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan als een zodanige sanctie van arbeidsrechtelijke aard worden aangemerkt. Uit de rechtspraak van het EHRM die is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.28-4.31 kan worden afgeleid dat bij de beantwoording van de vraag of causaal verband aanwezig is tussen een uiting en een sanctie, moet worden gelet op het geheel van gebeurtenissen vanaf de uiting tot aan het opleggen van de sanctie, in hun onderlinge samenhang.
3.1.3. Het hof heeft vastgesteld dat het ontbindingsverzoek een reactie vormt op de gevolgen die de inhoud van het boek heeft voor de interne verhoudingen en werkrelaties. Deze vaststelling laat geen andere conclusie toe – mede in het licht van het geheel van gebeurtenissen vanaf de publicatie van het boek tot aan (eerst) de schorsing van de werkneemster en (vervolgens) de indiening van het ontbindingsverzoek (zie hiervoor in 2.1 onder (vii)-(x)) – dan dat causaal verband bestaat tussen de publicatie van het boek en het ontbindingsverzoek, en daarmee dat het ontbindingsverzoek een inmenging in de vrijheid van meningsuiting oplevert in de hiervoor in 3.1.2 bedoelde zin. Het onderdeel slaagt.