Een aantal vruchtbare aanknopingspunten
Recentelijk gepubliceerd op de website van het ministerie van Justitie: Advies van de Commissie Auteursrecht over Auteurscontractenrecht van 12 april 2006. Het wetsvoorstel over het auteurscontractenrecht is nog niet ingediend bij de Tweede Kamer, naar het schijnt omdat tussen droom en daad nog wat praktische bezwaren in de weg staan.
“V. Samenvatting. De minister van Justitie heeft gevraagd of de wenselijkheid wordt onderschreven om de positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de wet te versterken langs de lijnen van de aanbevelingen van het IVIR-rapport. De commissie merkt op dat de aanbevelingen uit het IVIR-rapport een asymmetrische machtsverhouding veronderstellen tussen makers en uitvoerende kunstenaars enerzijds en exploitanten anderzijds die er in werkelijkheid niet (over de volle breedte) is. De commissie heeft voorts de indruk dat de aanbevelingen sterk geënt zijn op de traditionele mediasectoren (de uitgeverij, fonogrammen- en filmindustrie, omroep en pers). De commissie betwijfelt of de aanbevelingen zich ook daarbuiten steeds voor toepassing lenen. Daarbij dient nog bedacht te worden dat verscheidene aanbevelingen uit het IVIR-rapport, zoals de specificerings- en rekenplicht, hoge administratieve lasten met zich meebrengen. De commissie is er beducht voor dat die aanbevelingen hun schaduw gaan werpen over situaties waarin daaraan geen behoefte bestaat.
De commissie adviseert derhalve niet om de aanbevelingen uit het IVIR-rapport integraal over te nemen, maar ziet daarin wel een aantal vruchtbare aanknopingspunten om te komen tot een wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht.
In het IVIR-rapport wordt volgens de commissie terecht opgemerkt dat er in de praktijk, in ieder geval in de meer traditionele mediasectoren, (op onderdelen) ongerechtvaardigde contractspraktijken voorkomen. Volgens de commissie kan er daarom wel degelijk aanleiding bestaan nadere wettelijke regels te stellen. Zo zou, in lijn met de aanbevelingen uit het IVIR-rapport, kunnen worden voorzien in een disproportionaliteitsregel en een herroepingsrecht ingeval van non-usus, om het evenwicht in de praktijk enigszins te herstellen. Op grond van de disproportionaliteitsregel kunnen natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars de rechter verzoeken om aanpassing van de exploitatieovereenkomst in situaties waarin sprake is van een ernstige wanverhouding tussen de over en weer geleverde prestaties. Op grond van het herroepingsrecht kunnen natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars een exploitatieovereenkomst ontbinden, wanneer de exploitant de aan hem overgedragen of in exclusieve licentie gegeven rechten niet (langer) uitbaat. Verder zou met zoveel woorden kunnen worden bepaald dat bepaalde bedingen niet geoorloofd zijn. De commissie volstaat op deze plaats kortheidshalve met een verwijzing naar hetgeen daarover is opgemerkt in hoofdstuk IV.1.
Overigens meent de commissie dat via de open normen uit het commune overeenkomstenrecht in het gros van de gevallen reeds als redelijk en billijk ervaren uitkomsten kunnen worden bewerkstelligd. Het commune overeenkomstenrecht moet dan ook het vertrekpunt van een eventuele wettelijke regeling zijn. De commissie acht het raadzaam om het systeem van art. 2 Aw en art. 9 Wnr, waarin de ook in het IVIR-rapport voorgestane regel “in dubio pro auctore” al besloten ligt, (in plaats van de daarvoor in het IVIR-rapport voorgestelde specificeringsplicht) te behouden en op onderdelen te verduidelijken c.q. aan te passen. Een beroep op de in die artikelen neergelegde regel dat de overdracht alleen die bevoegdheden omvat, waarvan dit in de akte is vermeld of uit de aard of strekking van de titel noodzakelijk voortvloeit, zou in beginsel aan natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars ingeval van overdracht of exclusieve licentiëring moeten worden voorbehouden. Voor de (geheel of gedeeltelijke) overdracht en exclusieve licentiëring van het auteursrecht of de naburige rechten is steeds een akte vereist.
Ook een verduidelijking van art. 45d Aw strekt tot aanbeveling; zij het in iets andere richting dan in het IVIR-rapport wordt voorgestaan. Volgens de commissie moet het daarin voorkomende recht op een billijke vergoeding in één keer kunnen worden afgekocht. Verder geldt het recht volgens de commissie niet alleen ingeval van een wettelijk vermoeden van overdracht maar evenzeer ingeval van schriftelijk aangegane overeenkomsten.
Lees het gehele advies hier.