Gepubliceerd op donderdag 6 november 2014
IEF 14346
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Een dag te laat antwoord terecht door rechtbank aanvaard

Hof Amsterdam 20 mei 2014, IEF 14346 (V&D tegen Converse)
Zie eerder IEF 10806. Procesrecht. Antwoord in reconventie en producties die (één dag) te laat zijn binnengekomen, zijn terecht door de rechtbank aanvaard. De belangen van de partijen zijn voldoende gewaarborgd. Verbod inbreuk maken op merkrechten, met dwangsom, gegeven door voorzieningenrechter. De in art. 1019e lid 3 Rv voorziene vordering tot herziening/opheffing van dat verbod moet bij de voorzieningenrechter, niet bij de rechtbank, worden ingesteld.

3.4. Met betrekking tot de inhoud van de hiervoor bedoelde grief overweegt het hof als volgt.
Het landelijk rolreglement bevat richtlijnen gericht op het ordentelijk verloop van de procedure en het bewaken van de goede procesorde. Daarvan kan in voorkomende gevallen worden afgeweken indien naar het oordeel van de rechter de bij een goede procesorde betrokken belangen van partijen voldoende gewaarborgd zijn, eventueel doordat gelegenheid wordt geboden tot een nadere (schriftelijke) reactie. De rechtbank heeft dan ook geen rechtsregel geschonden door het antwoord van Converse op de eis in reconventie en de door Converse ingediende producties als gedingstukken te accepteren ondanks het feit dat deze de rechtbank en V&D niet binnen de in het tussenvonnis van 29 juni 2011 uitdrukkelijk genoemde termijn (tot uiterlijk twee weken voor de comparitie van partijen) doch (slechts) 13 dagen voor de comparitie van partijen hebben bereikt. Aan de betrokken belangen van V&D is voldoende tegemoet gekomen doordat zij in de gelegenheid is gesteld om zich op het door de rechtbank voor de beoordeling van het geschil van partijen relevant geachte (omvangrijke) IFC-rapport bij akte uit te laten, zulks nadat Converse dit rapport in het licht van haar in de onderhavige procedure ingenomen stellingen nader zal hebben toegelicht.

3.5.
Dit brengt mee dat de onder 3.4 besproken grief voor zover deze tegen de beslissing in conventie is gericht geen doel treft. Het vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd en de zaak zal worden verwezen naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist.
Voor zover in het verlengde hiervan met deze grief wordt geklaagd dat de rechtbank aldus “de reconventionele vorderingen van V&D zonder enige verdere inhoudelijke beoordeling of analyse van het onderhavige geschil bij vonnis heeft afgewezen” mist V&D daarbij belang nu zij in hoger beroep in de gelegenheid is nader op het antwoord in reconventie van Converse en de door deze in het geding gebrachte producties in te gaan.

3.6. Met betrekking tot de verder tegen het (eind)vonnis in reconventie gerichte grieven overweegt het hof als volgt.
In artikel 1019e lid 3 Rv is bepaald dat de vermeende inbreukmaker kan vorderen dat de voorzieningenrechter die de ex parte beschikking heeft gegeven deze herziet. De rechtbank heeft hieruit terecht afgeleid dat aan de bodemrechter deze bevoegdheid niet toekomt. Wel kan de beslissing in de bodemprocedure er toe leiden dat het in de beschikking gegeven bevel (ex nunc) zijn werking verliest. Zijn echter vóór de uitspraak van de bodemrechter als gevolg van overtreding van het ex parte bevel dwangsommen verbeurd dan zal de verschuldigdheid daarvan door die uitspraak niet kunnen worden opgeheven. De rechtbank heeft V&D derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voorzover deze strekt tot herziening/opheffing van de ex parte beschikkingen, terwijl het door V&D in reconventie sub d gevorderde verbod niet toewijsbaar is, althans niet op de hier besproken grond.
Voor het overige hangt de behandeling van de door V&D tegen het vonnis in reconventie gerichte grieven zo zeer samen met de beoordeling van het geschil in conventie dat het hof aanleiding ziet de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van het geding in eerste aanleg.