Een verlenging is geen nieuwe openbaarmaking
Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 maart 2010, HA ZA 08-1225, Vereniging van Openbare Bibliotheken in Nederland (VOB) tegen Stichting Leenrecht (met dank aan Marloes Bakker & Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap)
Auteursrecht. Uitlening bibliotheekboeken. Een verlenging is geen nieuwe openbaarmaking. Anders geformuleerd: Een verlenging (het verlengen van de beperkte tijd gedurende welke een exemplaar van een werk van letterkunde wetenschap of kunst zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel voor gebruik ter beschikking wordt gesteld door voor het publiek toegankelijke instellingen) is niet aan te merken als een separate nieuwe openbaarmaking van dat werk in de zin van artikel 12 lid 1 sub 3 jo. lid 3 Auteurswet, voor zover voor die verlenging geen separate nieuwe vergoeding van de gebruiker wordt gevraagd.
Een bibliotheek hoeft dus geen vergoeding aan Stichting Leenrecht af te dragen voor een verlenging wanneer de bibliotheek voor de verlenging zelf geen separate vergoeding vraagt.
4.4 Artikel 12 lid 3 Auteurswet definieert het begrip uitlening als 'het voor een beperkte tijd en zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel voor gebruik ter beschikking stellen door voor het publiek toegankelijke instellingen'. Ter beschikking stellen veronderstelt het tot stand komen van wilsovereenstemming tussen de uitlener en de lener, althans de wil van de uitlener, om het exemplaar van het werk voor een beperkte periode aan de lener in bezit te geven of te laten. Deze wilsovereenstemming vormt een essentieel element voor een uitlening.
(...) 4.9. (...) Zoals hiervoor is vastgesteld, wordt een exemplaar op grond van de uitleenovereenkomst voor zowel de initiële leentermijn als, onder bepaalde voorwaarden, voor de termijnen van de eventuele verlengingen ter beschikking gesteld. Als aan de gestelde voorwaarden, zoals de afwezigheid van reserveringen, is voldaan, duurt de terbeschikkingstelling van het exemplaar voort. Het is, anders dan Stichting Leenrecht meent, dus niet zo dat als aan de voorwaarden is voldaan een exemplaar na afloop van de initiële leentermijn opnieuw ter beschikking wordt gesteld aan de lener. Dat de uitlening na afloop van de initiële leentermijn eindigt als niet aan de voorwaarden is voldaan en dat in dat geval een uitlening aan een derde tot stand kan komen, doet daar niet aan af.
4.11. De rechtbank acht het hiervoor gegeven oordeel ook niet in strijd met de ratio van de richtlijn, die volgens Stichting Leenrecht bestaat uit het garanderen van een billijke vergoeding voor auteurs en uitvoerende kunstenaars voor iedere terbeschikkingstelling van het werk voor beperkte tijd. Dit betoog strandt reeds omdat het voorgaande oordeel van de rechtbank over verlengingen niet meebrengt dat de bedoelde verlengingen zijn uitgesloten van een billijke vergoeding. Het oordeel houdt in dat de vergoeding die de Stichting Leenrecht per uitlening ontvangt volgens de thans in de StOL overeengekomen vergoedingensystematiek betrekking heeft op zowel de initiële uitleentermijn als de termijnen van eventuele verlengingen. Voor zover Stichting Leenrecht heeft bedoeld te betogen dat de vergoeding die zij thans per uitlening ontvangt niet billijk is als die vergoeding mede de termijnen van de verlengingen omvat, faalt het als verweer tegen de vordering van VOB omdat het niet kan leiden tot een ander oordeel over de uitleg van het begrip uitlening. Het kan hooguit meebrengen dat de hoogte van de vergoeding aanpassing behoeft. Of daar daadwerkelijk grond voor is, kan in het middel blijven omdat Stichting Leenrecht geen aanpassing van de vergoeding heeft gevorderd.
4.12. Stichting Leenrecht stelt voorts dat het standpunt van de VOB dat een verlenging geen nieuwe uitlening is, neerkomt op het aannemen van tijdelijke uitputting van de auteursrechten op een exemplaar gedurende de uitleentermijn. De rechtbank volgt deze redenering niet. Het oordeel van de rechtbank impliceert namelijk dat een verlenging onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke uitlening en dus valt onder de daarvoor geldende wettelijke beperking van het auteursrecht. Uitputting is reeds daarom niet aan de orde.
4.13. Volgens Stichting Leenrecht is de gegeven uitleg van het begrip uitlenen in strijd met de driestappentoets van artikel 5 lid 5 van de Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (de Auteursrechtrichtlijn). Stichting Leenrecht heeft niet bestreden dat de leenrechtregeling als zodanig een geoorloofde beperking is. Zij betoogt slechts dat het uitsluiten van verlengingen van een billijke vergoeding in strijd is met de driestappentoets. Dit betoog strandt reeds omdat, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, het voorgaande oordeel van de rechtbank over verlengingen niet meebrengt dat verlengingen zijn uitgesloten van een billijke vergoeding en de eventuele onbillijkheid van de thans geldende vergoeding niet kan leiden tot een andere uitleg van het begrip uitlening.
Lees het vonnis hier.