Eigendom, merkenrechtelijke uitputting en gegronde redenen
Joost Becker, 'Eigendom, merkenrechtelijke uitputting en gegronde redenen' , 13 september 2011.
Commentaar in't kort, in navolging van IEF 10087 over het navullen van gestantste bierfusten inzake Heineken / Olm (en HvJ EU Viking Gas/Kosan Gas, IEF 9944, schrijft Joost Becker van Dirkzwager advocaten & notarissen:
Ik kan leven met de uitkomst van de uitspraak in de Heineken/Olm-zaak, maar niet met de motivering. De Voorzieningenrechter gaat er in de Heineken/Olm-zaak vanuit dat Heineken de fusten ‘in het verkeer’ heeft gebracht.16 Dit lijkt tegenstrijdig met de aanname dat er geen merkenrechtelijke uitputting kan zijn omdat de eigendom op de fusten niet is overgegaan.
Met deze premisse had direct al moeten worden aangenomen dat de economische waarde van het merk is gerealiseerd – ook al is de eigendom van de Heinekenfusten niet overgegaan. Het bier is immers in het gemerkte fust vermarkt en verkocht. Er wordt naar mijn mening dus ten onrechte geen merkenrechtelijke uitputting aangenomen, waarbij ik aanteken dat bij het vaststellen van die uitputting geen doorslaggevende betekenis mag worden gegeven aan de omstandigheid dat de eigendom van de gemerkte waren bij de merkhouder achterblijft.
In het vonnis had naar mijn mening ten slotte – langs de maatstaven van het Viking Gas/Kosan Gas-arrest – tot het oordeel moeten worden gekomen dat er sprake is van gegronde redenen voor de merkhouder om op te treden, waarin een gemotiveerd oordeel over het ontstane (directe of indirecte) verwarringsgevaar als gevolg van de bestaande sectorpraktijken en de verwachtingen van de consument in het onderhavige geval besloten had moeten liggen.