18 jul 2024
Uitspraak ingezonden door Diego Guerrero Obando en Timme Geerlof, Windt Le Grand Leeuwenburgh.
Executiegeschil tussen Loendersloot en MHCS c.s.
Vzr. Rb. Den Haag 18 juli 2024, IEF 22146 (Loendersloot tegen MHCS c.s.). Dit is een executiegeschil volgend op het vonnis van 14 juni 2023 van de Rechtbank Den Haag in een zaak tussen Loendersloot en MHCS c.s. [ zie IEF 21518]. Als gevolg van laatstgenoemd vonnis diende Loendersloot uiterlijk op 6 januari 2024 aan een opgavebevel te voldoen. Dat heeft zij gedaan, waarna MHCS c.s. zich op het standpunt stelde dat de opgave onvolledig en/of onjuist zou zijn, en dat Loendersloot om die reden dwangsommen heeft verbeurd. MHCS c.s. heeft daarop aangekondigd dat zij over zal gaan tot (het treffen van executiemaatregelen ten behoeve van de) inning van deze dwangsommen. Loendersloot heeft vervolgens het executiegeschil ingeleid.
De voorzieningenrechter oordeelt in conventie dat Loendersloot tijdig en volledig heeft voldaan aan het Opgavebevel van het Vonnis, zodat voldoende aannemelijk is dat Loendersloot in verband daarmee geen dwangsommen heeft verbeurd. Het (dreigen met) innen van dwangsommen door MHCS c.s. levert daarom misbruik van (executie)bevoegdheid op. Het door Loendersloot als voorlopige voorziening gevorderde verbod op executie van dwangsommen zal daarom, de belangen van partijen mede in aanmerking genomen, worden toegewezen. MHCS c.s. wordt met onmiddellijke ingang verboden het (doen) treffen van executiemaatregelen op grond van dictumonderdeel 10.30 in samenhang met dictumonderdeel 10.29 van het Vonnis onder straffe van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere keer dat MHCS c.s. het hiervoor vermelde verbod overtreedt én voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat die overtreding voortduurt, tot een maximum van € 2.500.000,00 is bereikt.
In reconventie vordert MHCS c.s. een verhoging van de dwangsommen alsmede inzage in verschillende informatie van Loendersloot. Nu uit hetgeen hiervoor in het kader van de beoordeling in conventie is overwogen, blijkt dat de stelling van MHCS c.s. in reconventie feitelijke grondslag ontbeert, komen de reconventionele vorderingen reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.
4.13 De omstandigheid dat de opgave incidentele fouten bevat en/of dat incidenteel documenten ontbreken, maakt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin dat Loendersloot niet aan het Opgavebevel heeft voldaan. Het is eigen aan een omvangrijke opgave zoals hier aan de orde, dat daar ondergeschikte onjuistheden in kunnen zitten en dat een enkel document kan ontbreken. Loendersloot heeft dat ook erkend en zich bereid getoond de opgave zo nodig nader toe te lichten en/of aan te vullen, hetgeen zij ook heeft gedaan (zoals bijvoorbeeld in haar brief van 24 januari 2024, zie hiervoor onder 2.15). Eventuele fouten kan zij op die manier herstellen en eventueel ontbrekende documenten kan zij nazenden. Er zijn in deze kortgedingprocedure voor de voorzieningenrechter in ieder geval geen of onvoldoende concrete aanwijzingen naar voren gekomen die erop duiden dat Loendersloot bewust relevante gegevens en/of documenten heeft achtergehouden. MHCS c.s. heeft daarentegen meer gekregen dan waar zij op basis van het Vonnis recht op had, nu Loendersloot het zwart maken van de niet onder het Opgavebevel vallende transacties van LVMH-producten wegens tijdgebrek achterwege heeft gelaten.
5.4. De hiervoor onder 3.5 onder 4. en 5. vermelde exhibitie-vorderingen zal de voorzieningenrechter eveneens afwijzen. Nog daargelaten dat MHCS c.s. het spoedeisend belang bij die vorderingen niet nader heeft onderbouwd, heeft zij de aan die, op artikel 843a Rv gebaseerde, vorderingen ten grondslag gelegde stellingen in het licht van het daartegen gevoerde verweer, onvoldoende onderbouwd. Die stellingen komen bovendien erop neer dat Loendersloot (i) de Van Caem Klerks Groep bewust heeft gefaciliteerd bij het gebruik van katvangers en (ii) verregaand betrokken was bij decodeerwerkzaamheden. Die verwijten hangen nauw samen met het onderwerp van de tussen partijen aanhangige bodemzaak waarover de rechtbank in het Vonnis heeft geoordeeld en waarvan het hoger beroep thans bij het gerechtshof aanhangig is. Gelet daarop is het – ook gezien de hiervoor onder 5.2 genoemde afstemmingsregel – niet aan de voorzieningenrechter om op basis van een onvoldragen debat en (zeer) beperkte bewijsmogelijkheden, daarover op dit moment een oordeel te geven.