20 apr 2016
Uitspraak ingezonden door Esther Mommers, Dirkzwager.
Geen afbreuk aan reputatie BLOKKER door hot-or-not-advertentie
Rechtbank Amsterdam 20 april 2016, IEF 150901; RB 2702 (Blokker tegen SRM)
Reclamerecht. Merkenrecht. SRM heeft een advertentie geplaatst in het FD met merken die HOT en die NOT zijn op basis van nieuws en persberichten. Volgens Blokker is dit merkinbreuk en is er sprake van onrechtmatige daad. Om de vordering van Blokker, gebaseerd op artikel 2.20 BVIE te laten slagen, moet aangetoond worden dat de reputatie wordt aantast. Deze vordering wordt onvoldoende onderbouwd, de vordering wordt afgewezen. Ten aanzien van de onrechtmatige daad moet de rechtbank een belangenafweging maken tussen de bescherming van eer en goede naam van Blokker en de vrijheid van meningsuiting van SRM, die in dit geval zwaarder weegt.
4.14 Vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat, mede in het licht van hetgeen SRM heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, Blokker onvoldoende heeft onderbouwd dat met het beeld dat SRM in de advertentie over de mate van online verkopen van Blokker heeft geschetst, afbreuk is gedaan aan de reputatie van het beeldmerk van Blokker. Die stelling van Blokker wordt dan ook verworpen. Reeds hierom slaagt de op artikel 2.20, eerste lid, aanhef en sub d, BVIE gebaseerde vordering van Blokker niet. Hetgeen SRM overigens nog als verweer op dit punt heeft aangevoerd, kan derhalve onbesproken blijven.
4.19 Uitgangspunt bij de beoordeling hiervan is dat de toewijzing van de vorderingen van Blokker in beginsel een beperking inhouden van het in artikel 10, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van SRM op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan ingevolge het bepaalde in artikel 10, tweede lid, EVRM slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoobrbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van SRM onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag welk recht - het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam - in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen.