Geen gedwongen interview gevangene door journalist
Hof Den Haag 23 september 2014, IEF 14221 (Journalist tegen Staat)
Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting van en recht op vrije nieuwsgaring met betrekking tot gevangene; art. 10 EVRM; art 40 Penitentiaire beginselenwet "Contact met de buitenwereld"; interview door gevangenisdirecteur toegestaan onder inhoudelijke beperkingen en zonder gebruik van audiovisuele media; gevangene heeft daartegen geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld. Civiele vordering van free lance journaliste om dit alsnog toe te laten. Gevangene wil en kan niet meewerken aan een interview waarbij hij opgelegde beperkende voorwaarden overtreedt. Het recht op vrije nieuwsgaring gaat niet zo ver dat een journalist een gevangene kan dwingen met haar te communiceren over verboden onderwerpen of onder niet toegelaten omstandigheden.
1.2
[appellante] is free lance journaliste. Zij wenst [I] te interviewen. Nadat [I] van die wens kennis had genomen, heeft hij haar naam in de p.i. op de bezoekerslijst van 10 februari 2014 laten plaatsen. Dat bezoek is niet doorgegaan, omdat aan de p.i. was gebleken dat [appellante] journaliste is en [I] niet de voor een interview benodigde toestemming van de directeur van de p.i. had gevraagd. Bij brief van 24 februari 2014 heeft de p.i. aan [I] medegedeeld dat om nader aangegeven redenen het voeren met een gesprek met een vertegenwoordiger van de media zich niet verdraagt met de belangen, genoemd in artikel 40, onder b, c en d, van de Penitentiaire beginselenwet (verder: Pbw).
1.5
[appellante] heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat deze primair de Staat zal bevelen haar binnen twee dagen na betekening toegang te verlening tot de p.i. om [I] gedurende ten minste drie uur onder vier ogen te kunnen interviewen met alle middelen, waaronder video- en geluidsapparatuur, en subsidiair de Staat zal bevelen haar binnen twee dagen na betekening de mogelijkheid te bieden [I] gedurende ten minste drie uur via Skype of telefonisch te interviewen zonder dat door derden wordt meegeluisterd, met dwangsom en kostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen op de (kort samengevatte) grond dat hij niet kan treden in de beslissing van de beroepscommissie en dat, zolang de uitslag van de procedure bij de beroepscommissie nog niet bekend is, hij geen ruimte heeft voor toewijzing van de vorderingen.
3
Het hof constateert dat de situatie sinds het vonnis van de voorzieningenrechter in eerste aanleg in zoverre is gewijzigd, dat [I] thans toestemming heeft gekregen om mee te werken aan een interview door [appellante] onder beperkende voorwaarden. Bij een oordeel van het hof ter zake van de beslissing van de directeur van de p.i. die door de beklagcommissie is vernietigd, heeft [appellante] in zoverre geen materieel belang meer.
5.
Het hof constateert voorts dat niet is gesteld of gebleken dat [I] is opgekomen tegen de aan hem door de directeur van de p.i. in zijn beslissing van 14 april 2014 opgelegde voorwaarden. Die beslissing is onherroepelijk geworden. Het hof houdt het er op dat [I] daarom niet zal willen en kunnen meewerken aan een interview waarbij hij een of meer van de aan hem opgelegde beperkende voorwaarden overtreedt. Het recht op vrije nieuwsgaring van [appellante] gaat niet zo ver dat zij [I] kan dwingen met haar te communiceren over verboden onderwerpen of onder niet toegelaten omstandigheden. Reeds op die grond is ingrijpen van het hof als voorzieningenrechter niet zinvol. Ook voor zover de grieven zouden slagen, zouden zij niet tot het door [appellante] gewenste resultaat kunnen leiden.