3 apr 2018
Geen spoedeisend belang meer bij voorschot op schadevergoeding en digitale kopie
Hof 's-Hertogenbosch 3 april 2018, IEF 17693; ECLI:NL:GHSHE:2018:1404 (Eiseres tegen vals Facebook profiel) Hoger beroep. Zie eerder IEF 17376. Schadevergoeding i.v.m. digitale verspreiding intieme beelden en/of chatgesprekken. Het vonnis in kort geding van 13 februari 2017 (IEF 16598) wordt vernietigd voor zover het de veroordeling van een voorschot op schadevergoeding en verstrekking van een digitale kopie betreft. Geïntimeerde heeft bij die voorzieningen geen spoedeisend belang meer, omdat de rechtbank in het vonnis van 11 oktober 2017 (IEF 17217) Appellant heeft veroordeeld tot schadevergoeding in verband met de door hem gepleegde onrechtmatige daad. Het bodemvonnis levert voor Geïntimeerde al een executoriale titel op.
Met betrekking tot grief V: onrechtmatig handelen en voorschot op schadevergoeding?
7.2.4. [appellant] heeft in de toelichting van de grief voorts bezwaren gericht tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om [appellant] te veroordelen aan [geïntimeerde] een voorschot op schadevergoeding te betalen ter grootte van € 38.367,66. Het hof stelt naar aanleiding van deze grief het volgende voorop. Als in hoger beroep de vraag moet worden beantwoord of een in kort geding gegeven voorziening, hetzij na toewijzing hetzij na weigering door de voorzieningenrechter, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, dient ook in hoger beroep mede te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening nog een spoedeisend belang heeft (HR 31-5-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437, NJ 2003, 343).
7.2.5. In het onderhavige geval heeft de rechtbank in het vonnis van 11 oktober 2017 in de bodemprocedure [appellant] veroordeeld om in verband met de door hem gepleegde onrechtmatige daad aan [geïntimeerde] een schadevergoeding van € 41.380,10 te betalen. Deze veroordeling komt in de plaats van de bij het kortgedingvonnis uitgesproken veroordeling, zodat die laatste veroordeling in zoverre haar werking heeft verloren. [geïntimeerde] heeft – met andere woorden – op dit moment geen spoedeisend belang meer bij de door haar in dit kort geding gevorderde voorziening, bestaande uit veroordeling van [appellant] tot betaling van een voorschot op schadevergoeding. Het bodemvonnis levert voor haar immers al een executoriale titel op. Het hof zal het vonnis in kort geding daarom vernietigen, voor zover het betreft de veroordeling van [appellant] om aan [geïntimeerde] een voorschot op schadevergoeding te betalen.
Met betrekking tot grief VI: verstrekking digitale kopie
7.4.2. Ook bij deze vordering (tot het verstrekken van een digitale kopie) heeft [geïntimeerde] inmiddels geen spoedeisend belang meer. De rechtbank heeft immers in het vonnis van 11 oktober 2017 in de bodemprocedure geoordeeld, kort gezegd, dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. Ook heeft de rechtbank [appellant] in verband daarmee veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 41.380,10 aan [geïntimeerde]. Omdat [appellant] inmiddels uitdrukkelijk heeft meegedeeld in dat vonnis te berusten, heeft [geïntimeerde] op dit moment geen spoedeisend belang meer bij de door grief VI bestreden voorziening.
Met betrekking tot grief II: de vordering in conventie tot beëindiging van de bewaring van in het proces-verbaal van 22 december 2016 aangeduide in beslag genomen zaken
7.5.2. Het hof overweegt over die grief het volgende. Bij arrest van 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958 (rov. 3.6.1), heeft de Hoge Raad onder meer beslist dat, voor zover nu van belang, artikel art. 1019c van toepassing is op een bewijsbeslag zoals in de onderhavige zaak aan de orde. Volgens artikel 1019c lid 2 Rv vervalt een (bewijs)beslag van rechtswege zodra in de hoofdzaak is beslist en deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Voor het hof strekt tot uitgangspunt dat dit ook in de onderhavige zaak aan de orde is, aangezien de appeltermijn tegen het vonnis van 11 oktober 2017 op donderdag 11 januari 2018 is verstreken en [appellant] vervolgens bij akte van dinsdag 16 januari 2018 heeft meegedeeld dat hij in het vonnis berust en geen melding heeft gemaakt van enig door [geïntimeerde] tegen het vonnis ingesteld hoger beroep. Het beslag is dus van rechtswege vervallen.
Conclusie en afwikkeling
7.7.3. Naar aanleiding van de grieven V en VI zal het hof het bestreden vonnis in kort geding vernietigen, voor zover het betreft de veroordeling van [appellant] in reconventie om aan [geïntimeerde] € 38.367,66 te betalen en voor zover het betreft de veroordeling van [appellant] in reconventie om aan [geïntimeerde] een digitale kopie te verstrekken van de in het dictum van het vonnis nader aangeduide zaken. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, deze vorderingen in reconventie alsnog afwijzen. De reden daarvan is uitsluitend dat [geïntimeerde] gelet op het vonnis van 11 oktober 2017 in de bodemprocedure nu geen belang meer heeft bij deze voorzieningen.
7.7.4. Het voorgaande laat onverlet dat [appellant] door de voorzieningenrechter terecht in de proceskosten van het geding in reconventie is veroordeeld. In zoverre zal het hof het vonnis bekrachtigen.