Geen sprake meer is van litispendentie
Voorafgaand aan alle weren stelt [X] primair dat deze rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van het UMCU kennis te nemen, primair op grond van artikel 20 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: “EEX-Vo”) en subsidiair en voorwaardelijk ingevolge artikel 27 juncto artikel 5 aanhef en onder 3 juncto artikel 22 aanhef en onder 4 EEX-Vo. Rechtbank wijst de incidentele vordering af, omdat...
3.4. (...) de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen. Het door [X] primair als grondslag aangedragen artikel 20 EEX-Vo mist toepassing, zoals in r.o. 4.2. van het tussenvonnis van 29 april 2009 reeds is overwogen. De rechtbank volhardt in het in r.o. 4.3. van het tussenvonnis gegeven oordeel over haar bevoegdheid. De subsidiaire, voorwaardelijke grondslag kan evenmin leiden tot toewijzing van het door [X] gevorderde, nu gelet op de uitkomst van de Belgische procedure – de Belgische rechter acht zich onbevoegd – geen sprake meer is van litispendentie in de zin van artikel 27 EEX-Vo.