Geen steun in feiten voor "chanterende sekswerker" en beperkte vergoeding naaktfoto
Rechtbank Amsterdam 21 mei 2014, IEF 13889 (Eiseres tegen Hearst Magazines)
Mediarecht. Auteursrecht. Portretrecht. De Nederlandse vrouw stelt dat een tijdschrift onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat werd geschreven dat zij een affectieve c.q. seksuele relatie met een van de zonen van de voormalig leider heeft gehad, dat zij betrokken was bij mensenhandel, dat zij een bekende vastgoedondernemer heeft afgeperst en dat zij een ‘sekswerkertje’ en een ‘golddigger’ zou zijn. Uitlatingen vallen binnen journalistieke vrijheid, slechts gedeeltelijke onrechtmatige perspublicatie (rectificatie). Er is sprake van auteursrechtinbreuk op naaktfoto en geen schending portretrecht. Slechts schadevergoeding zoals door fotograaf gevorderd kon worden. De vergoeding voor een complete reportage is niet gelijk aan gebruik door een derde, jaren later, van één van de foto's. Deze schade wordt op €500 begroot, de immateriële schade op €2.500.
De rechtbank stelt voorop dat aan opiniërende teksten, zoals de gewraakte passages uit het tijdschrift, overdrijving, een spottende toonzetting en uitvergroting toelaatbaar zijn, tenzij bepaalde gegevens als feiten worden gepresenteerd. Dergelijke gegevens moeten voldoende steun vinden in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal. De uitlatingen van het tijdschrift vallen naar het oordeel van de rechtbank binnen de journalistieke vrijheid en/of zijn gebaseerd op ten tijde van de publicatie bekende feiten, met uitzondering van de kwalificatie van de vrouw als ‘sekswerkstertje’ en de gestelde afpersing van de bekende vastgoedondernemer. Voor laatstgenoemde uitlatingen is in de feiten geen steun te vinden. Volgt veroordeling van het tijdschrift tot rectificatie op deze punten en tot betaling van een schadevergoeding.
Portretrechtinbreuk
4.14. [eiseres] betoogt dat [tijdschrift] inbreuk heeft gemaakt op haar portretrecht, maar legt deze inbreuk niet, althans niet kenbaar, ten grondslag aan een van haar vorderingen. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank evenwel dat [eiseres] naar haar oordeel geen redelijk belang als bedoeld in artikel 21 Auteurswet heeft om zich tegen het gebruik van haar portret bij de onder rov. 2.17 en 2.19 aangehaalde teksten te verzetten. [eiseres] verzet zich tegen publicatie van de foto’s vanwege de onrechtmatige context waarin zij worden geplaatst. [tijdschrift] heeft drie foto’s van [eiseres] gepubliceerd: twee kleine portretfoto’s en een uitsnede uit de [tijdschrift 2]-reportage. Volgens [eiseres] toont de foto bij het hoofdartikel haar op haar meest weerloze moment, namelijk kort na haar vlucht uit [plaats]. Gegeven het feit dat [eiseres] ten tijde van de publicatie sterk in de belangstelling stond, juist vanwege haar ontsnapping uit het hotel in [plaats], dient het belang van [tijdschrift] bij publicatie van deze foto zwaarder te wegen dan dat van [eiseres]. Voorts is van belang dat de overige door [tijdschrift] gebruikte foto’s ook al in andere media waren gepubliceerd. De rechtbank komt weliswaar tot het oordeel dat enkele passages in de publicaties in [tijdschrift] onrechtmatig zijn, maar gelet op het feit dat [eiseres] inmiddels een ‘public figure’ was geworden en haar portret in vele media was gepubliceerd, komt de rechtbank tot het oordeel dat zij geen redelijk belang heeft om zich tegen publicatie daarvan te verzetten.
Auteursrechtinbreuk
4.15. Tussen partijen is niet in geschil dat [tijdschrift] geen toestemming heeft verkregen van de fotograaf [fotograaf] om de onder 2.20 genoemde naaktfoto uit [tijdschrift 2] te publiceren, zodat daarmee de auteursrechtinbreuk vaststaat. [eiseres] legt deze auteursrechtinbreuk aan het onder 8, 9 en 10 gevorderde ten grondslag. [tijdschrift] verweert zich met het argument dat het auteursrecht pas na de gestelde inbreuk is overgedragen, zodat [eiseres] geen vordering heeft als auteursrechthebbende. Nu [fotograaf] evenwel niet alleen het auteursrecht, maar ook alle vorderingsrechten uit hoofde van reeds gemaakte inbreuken aan [eiseres] heeft overgedragen, kan [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank wel tegen een inbreuk (op het auteursrecht van [fotograaf]) opkomen. Anders dan [tijdschrift] ziet de rechtbank niet hoe met de overdracht van deze vorderingsrechten sprake zou kunnen zijn van misbruik van recht; de stelling van [tijdschrift] dat de publicatie zonder de overdracht geoorloofd zou zijn geweest is onjuist, omdat zonder de overdracht [fotograaf] had kunnen opkomen tegen de inbreuk. Evenmin kan [tijdschrift] worden gevolgd in haar betoog dat geen sprake is van een auteursrechtinbreuk omdat sprake zou zijn van een impliciete licentie nu [fotograaf] en [eiseres] ruim een jaar niet hebben opgetreden tegen het gebruik van de foto door [tijdschrift]. [tijdschrift] heeft inbreuk gemaakt op het auteursrecht van [fotograaf] en [eiseres] mag daar - ook na verloop van een jaar - tegen opkomen. Ten slotte heeft [tijdschrift] aangevoerd dat sprake is van een toelaatbaar citaat: de foto was relevant in de context van het artikel, de normale exploitatie is daardoor niet negatief beïnvloed. Ook dit verweer slaagt niet, al was het alleen maar omdat [tijdschrift] heeft nagelaten de bron, waaronder de naam van de maker, bij de publicatie te vermelden, terwijl gesteld noch gebleken is dat dit redelijkerwijs niet mogelijk was. Daarnaast is de rechtbank met [eiseres] van oordeel dat de omvang van de gepubliceerde foto niet door het te bereiken doel wordt gerechtvaardigd.
Immateriële schade
4.22. Onder 7 vordert [eiseres] immateriële schadevergoeding. Nu de rechtbank enkele van de gewraakte uitlatingen onrechtmatig acht en voldoende aannemelijk is dat [eiseres] daardoor immateriële schade heeft geleden, bestaande uit aantasting van haar eer en goede naam, bestaan er gronden om een schadevergoeding toe te kennen. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij als gevolg van de publicatie in [tijdschrift] problemen heeft gekregen met het verkrijgen van modellenwerk. Dat in diverse andere media ook (zeer) negatief is bericht over [eiseres], maakt niet dat er geen sprake is van immateriële schade als gevolg van de publicaties in [tijdschrift]. De rechtbank zal met die omstandigheid wel rekening houden bij de begroting van de schade.
De rechtbank begroot de immateriële schade, rekening houdende met in min of meer vergelijkbare gevallen toegewezen bedragen, op € 2.500,-. Ook de gevorderde wettelijke rente leent zich voor toewijzing.
Auteursrecht
4.24. Onder 9 vordert [eiseres] vergoeding van de als gevolg van de auteursrechtinbreuk geleden schade. [eiseres] heeft het recht om deze vergoeding te vorderen overgenomen van [fotograaf], dus kan slechts vergoeding vorderen van de door [fotograaf] geleden schade. [fotograaf] is fotograaf en heeft derhalve een commercieel belang bij gebruik (tegen betaling) door media van foto’s waarop hij auteursrechthebbende is. Indien media zonder zijn toestemming foto’s gebruiken, lijdt hij schade doordat hij geen licentievergoeding heeft kunnen bedingen en ontvangen. [eiseres] stelt dat [fotograaf] € 25.000,- heeft ontvangen voor de reportage die hij in 2000 voor de [tijdschrift 2] maakte, en meent dat daarom de schade op dit bedrag moet worden begroot. De rechtbank gaat aan dat betoog voorbij omdat er een groot verschil bestaat tussen het maken van een uitgebreide fotoreportage voor [tijdschrift 2] - waarvan een groot deel wordt gebruikt voor de voorpagina en het hoofdartikel - en het gebruik door een derde, jaren later, van één van de foto’s. [tijdschrift] heeft aangevoerd dat voor het gebruik van een dergelijke foto in deze context tussen de € 500,- en € 1.000,- het absolute maximum zou moeten zijn en ter gelegenheid van de comparitie heeft zij gesteld dat een fotograaf niet meer dan € 100,- pleegt te ontvangen voor het gebruik van een dergelijke foto. De rechtbank zal de schade van [fotograaf] begroten op € 500,- en dat bedrag aan [eiseres] toewijzen. Ook de gevorderde wettelijke rente leent zich voor toewijzing.