Geen verbod op uitlatingen over 'Arnhemse Villamoord'
Vzr. Rechtbank Limburg 6 juni 2014, IEF 13920 ('Arnhemse Villamoord')
Mediarecht. Boek. Goede eer en naam. Eiseres is een vriendin van het slachtoffer die in 1998 in haar villa te Arnhem is doodgeschoten. Verweerder heeft in 2014 een boek uitgebracht gewijd aan de 'Arnhemse Villamoord'. Aan dit boek is op een gegeven moment een onderdeel toegevoegd, waarin wordt besproken dat eiseres wellicht de dader is. Ook in de media wordt eiseres met de moord in verband gebracht. Eiseres vordert om verweerder een verbod op te leggen tot het doen van uitlatingen in de ruimste zin van het woord, waarbij zij direct of indirect, op een ongunstige wijze in verband wordt gebracht met de “Arnhemse villamoord”. Het gevorderde verbod dient eiseres te specificeren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet zijn taak is om ambtshalve aan te vullen welke mogelijke toekomstige uitlatingen van onrechtmatig jegens eiseres zullen zijn en wijst de vorderingen af.
De beoordeling
4.3.5 Gelet op de wijze waarop [eiseres] haar vordering onder II. heeft geformuleerd, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een afweging van de omstandigheden zoals onder 4.3.4. opgesomd. Voor zover [eiseres] vordert [verweerder] te verbieden uitlatingen te doen die haar op een onrechtmatige wijze in verband brengen met de “Arnhemse villamoord” dan wel de moord op [slachtoffer], moet immers geoordeeld worden dat het evident is dat iedereen, en [verweerder] dus ook, [eiseres] niet op onrechtmatige wijze in verband met die gebeurtenis mag brengen. Voor het opleggen van een verbod en een daaraan te koppelen dwangsom dient [eiseres] echter wel te concretiseren welke specifieke jegens haar onrechtmatige toekomstige uitlatingen van [verweerder] zij op het oog heeft. [eiseres] heeft dat evenwel nagelaten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet zijn taak is om dan ambtshalve aan te vullen welke mogelijke toekomstige uitlatingen van [verweerder] onrechtmatig jegens [eiseres] zullen zijn.
Anders gezegd, het door [eiseres] gevorderde verbod is zodanig algemeen geformuleerd dat het, mede gelet op de gevorderde aan dat verbod te koppelen dwangsommen, reeds om die reden niet toewijsbaar is.
4.5. Ten aanzien van het onder III. gevorderde voorschot op een aan [eiseres] toekomende vergoeding van materiële en immateriële schade heeft [verweerder] met de stelling dat er geen sprake is van een acuut liquiditeitsprobleem aan de zijde van [eiseres] de spoedeisendheid van deze gevorderde voorziening betwist. Nu [eiseres] daar niets tegenin gebracht heeft, moet het ervoor gehouden worden dat haar financiële situatie geen spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorziening heeft doen ontstaan. Aangezien [eiseres] evenmin andere (niet-financiële) gronden aangevoerd heeft op grond waarvan thans geoordeeld zou moeten worden dat het resultaat van een nog te voeren bodemprocedure niet afgewacht kan worden, moet het ervoor gehouden worden dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij dit onderdeel van haar vordering, zodat dit zal worden afgewezen.