DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 15 april 2014
IEF 13757
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Gewraakte uitlatingen gedaan in andere context

Hof 's-Hertogenbosch 8 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1002
Mediarecht. Executiegeschil over uitleg verbod tot het doen van bepaalde uitlatingen. Vrijheid van meningsuiting. Hof hof oordeelt dat de uitlatingen in een telefoongesprek met een journalist van De Telegraaf niet vallen onder het verbod van het vonnis uit 2010. Hoewel de gewraakte uitlatingen diskwalificerend zijn, zijn die niet gedaan in de context van het vonnis over de mogelijke (dubbel)rol van appellant als kroongetuige. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.

4.10. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [geïntimeerde] de gewraakte uitlatingen heeft gedaan (hetgeen [geïntimeerde] betwist), vallen deze naar het voorlopig oordeel van het hof niet onder het verbod van het vonnis van 6 december 2010. Hoewel de gewraakte uitlatingen diskwalificerend zijn, zijn die niet gedaan in de context als bedoeld in rechtsoverweging 4.2 van bedoeld vonnis, te weten – kort gezegd – een mogelijke rol van [appellant] als kroongetuige dan wel een mogelijke dubbelrol die [appellant] zou hebben gespeeld. De gewraakte uitlatingen zijn gedaan in een andere context, die tijdens de procedure die resulteerde in het vonnis van 6 december 2010 niet aan de orde was, namelijk de verdediging door [geïntimeerde] tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal (4.1 sub f en g). Anders dan [appellant] betoogt, worden in de processen-verbaal diskwalificerende beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde] vermeld. In het proces-verbaal van 8 juli 2009 wordt immers verslag gedaan van een gesprek met [appellant], die zelf betrokken zou zijn geweest bij (onder meer) witwaspraktijken in de onroerend goed sector, terwijl [appellant] volgens het proces-verbaal over [geïntimeerde] zou hebben gezegd ‘dat [geïntimeerde], ondanks dat [appellant] in volledige beperkingen zat, een aantal onroerend goedtransacties waarmee [appellant] bezig was, op verzoek van [appellant], via [geïntimeerde] doorgang konden vinden’. In het ongedateerde proces-verbaal wordt onder meer vermeld ‘Advocaat [geïntimeerde] was op dit moment aan het zorgen dat het beslag op de woningen van [vastgoedhandelaar] zou worden opgeheven. Als beloning zou [geïntimeerde] van [vastgoedhandelaar] een woning krijgen ter waarde van € 500.000,00.’ Naar het voorlopig oordeel van het hof wijzen beide beweringen in de richting van betrokkenheid van [geïntimeerde] bij illegale praktijken in de onroerend goed sector, hetgeen [geïntimeerde] diskwalificeert. Overigens doet niet ter zake of de beweringen van [appellant] door de verbalisanten in de processen-verbaal juist zijn weergegeven, het gaat erom dat [geïntimeerde] door [journalist van De Telegraaf] in het telefoongesprek van 27 december 2012 met de inhoud van deze processen-verbaal werd geconfronteerd en daarop reageerde.
Dat de context van de verdediging door [geïntimeerde] tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal, niet geheel losstaat van de context als bedoeld in 4.2 van het vonnis van 6 december 2010 (de processen-verbaal gingen volgens [appellant] vooraf aan de (mogelijke) kluisverklaringen), laat onverlet dat het verbod naar het voorlopig oordeel van het hof zo moet worden uitgelegd dat de verdediging door [geïntimeerde] tegen bedoelde beschuldigingen tijdens het telefoongesprek op 27 december 2012, hierdoor niet wordt getroffen.
4.11. Voor zover van belang overweegt het hof dat de stellingen van [geïntimeerde] dat (1) het proces-verbaal van 8 juli 2009 en het ongedateerde proces-verbaal op december 2012 (of kort daarna) in handen van de pers zijn gekomen maar niet door [geïntimeerde] zijn verspreid, en (2) het telefoongesprek van 27 december 2012 heeft plaatsgevonden op initiatief van [journalist van De Telegraaf] en niet [geïntimeerde] zelf, voorshands aannemelijk zijn. De inhoud van de processen-verbaal was immers belastend voor zowel [geïntimeerde] (zie de in 4.10 weergegeven citaten) als zijn toenmalige client Joep S., zodat moeilijk voorstelbaar is dat [geïntimeerde] deze onder de pers zou hebben verspreid (stelling 1). Om dezelfde reden is moeilijk voorstelbaar dat [geïntimeerde] op 27 december 2012 zélf contact zou hebben gezocht met [journalist van De Telegraaf] (stelling 2) en daarmee zou hebben geïnitieerd dat de inhoud van voormelde processen-verbaal zou worden opgerakeld in de pers. Dit geldt temeer daar deze processen-verbaal al op 17 december 2012 (of kort daarna) in handen van de pers zijn gekomen. [appellant] heeft de stelling van [geïntimeerde], dat de pers tot 27 december 2009 geen aandacht aan deze processen-verbaal had besteed, onvoldoende gemotiveerd betwist. In het artikel in Dagblad De Limburger/Limburgs Dagblad van 18 december 2012 (prod. 5 bij brief van mr. Marchal aan de voorzieningenrechter van 14 juni 2013) wordt weliswaar ingegaan op het conflict tussen [appellant] en [geïntimeerde], maar niet op (de inhoud van) bedoelde processen-verbaal. Voorshands ervan uitgaande dat door de pers tot 27 december 2012 geen aandacht was besteed aan de processen-verbaal, valt moeilijk voor te stellen dat [geïntimeerde] zelf zou hebben geïnitieerd hierin verandering te brengen.

4.12. Het hof laat bij voormeld oordeel dat de gewraakte uitlatingen niet onder het verbod vallen, in het midden of [geïntimeerde] tijdens het telefoongesprek van 27 december 2012 [appellant] een vuile lasteraar heeft genoemd en/of heeft gezegd dat hij ([geïntimeerde]) aangifte wegens laster tegen [geïntimeerde] had gedaan (hetgeen [geïntimeerde] betwist). Nu de door [geïntimeerde] gedane uitlatingen in het kader van zijn verdediging tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal (4.1 sub f en g), hoe dan ook niet door het verbod in het vonnis van 6 december 2010 worden getroffen (4.10), is niet van belang wat precies de inhoud was van de beweringen. Een oordeel van het hof op dit punt was wél nodig geweest wanneer [appellant] (in reconventie) vorderingen zou hebben ingesteld met als grondslag dat - wanneer de gewraakte uitlatingen niet door het verbod zouden worden getroffen - [geïntimeerde] door het doen van deze uitlatingen zou zijn tekortgeschoten danwel onrechtmatig jegens [appellant] zou hebben gehandeld. Dergelijke vorderingen zijn in casu echter niet ingesteld.