25 okt 2019
Gijzeling opgeheven op grond van journalistiek verschoningsrecht
Rechtbank Rotterdam 25 oktober 2019, IEF 18784, IT 2922; ECLI:NL:RBROT:2019:8376 (gegijzelde journalist) In het onderzoek ter zake de “vergismoord“ is de telefoon van een getuige enige tijd getapt geweest. Hierdoor heeft de officier van justitie kennis gekregen van een drietal gesprekken tussen deze getuige en een journalist. De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht om de journalist als getuige te laten oproepen. De journalist heeft zich vervolgens beroepen op zijn verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft beslist dat het verschoningsrecht geldt met uitzondering van de drie in het dossier opgenomen telefoongesprekken en de reeds bekende bron daarvan. De journalist bleef zich categorisch op zijn journalistiek verschoningsrecht beroepen en heeft geen enkele door de raadsman van verdachte gestelde vraag beantwoord. Hierop heeft de rechter-commissaris ambtshalve de gijzeling van de journalist bevolen. De raadkamer van de rechtbank Rotterdam heeft de journalist uit de gijzeling ontslagen.
Aan de journalist als getuige komt een verschoningsrecht toe. Dat recht is niet absoluut, in de zin dat hij op geen enkele vraag antwoord zou hoeven geven, maar betekent in elk geval wel dat hij geen vragen hoeft te beantwoorden waardoor hij (informatie over) zijn bronnen zou prijsgeven. Dat verschoningsrecht moet ruim worden uitgelegd en geldt daarom ook, zoals hier, als uit andere informatie al duidelijk is wie de bron is. De vragen die de getuige in dit geval gesteld zouden worden, vallen volgens de rechtbank (en anders dan de rechter-commissaris eerder van oordeel was) allemaal onder het verschoningsrecht van de journalist. De journalist hoeft daarom geen uitleg te geven over uitlatingen van hem die hij heeft gedaan in een gesprek met zijn bron. Vervolgens is doorbreking van het verschoningsrecht volgens de wet nog mogelijk, maar de rechtbank vindt dat hier niet aan de orde, omdat het fundamentele belang van bronbescherming in dit geval zwaarder weegt dan andere belangen, zoals het ondervragingsrecht van de verdediging.
De journalist heeft bij de rechter-commissaris geweigerd de vraag te beantwoorden wat hij bedoelde met de opmerking ‘want die hele zaak gaat nu uit als een nachtkaars’. Gelet op het voorgaande valt de beantwoording van deze en soortgelijke vragen inderdaad onder het verschoningsrecht van artikel 218a lid 1 Sv.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of dat verschoningsrecht moet wijken voor zwaarwegende belangen als bedoeld in artikel 218a lid 2 Sv. Dat deel van het artikel bepaalt:
“De rechter-commissaris kan het beroep van de getuige [op het verschoningsrecht] afwijzen indien hij oordeelt dat bij het onbeantwoord blijven van vragen aan een zwaarder wegend maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.”
Bij deze belangenafweging moet veel gewicht worden toegekend aan het fundamentele belang van de vrijheid van nieuwsgaring zoals benadrukt in vaste rechtspraak van het EHRM.
Er is de rechtbank ter zitting onvoldoende gebleken van een zodanig zwaarwegend belang dat dit nu zou moeten leiden tot doorbreking van het verschoningsrecht. Het door de rechtbank op 22 februari 2019 aangenomen verdedigingsbelang bij het horen van de getuige acht de rechtbank hiervoor niet voldoende. Dit klemt temeer nu ook de verdediging tijdens de behandeling in de raadkamer niet op voortzetting van de gijzeling heeft aangedrongen.
Dit brengt mee dat de journalist zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft kunnen beroepen. Daarmee vervalt de grondslag voor zijn gijzeling.
De slotsom is dat de gijzeling met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven.