Gepubliceerd op woensdag 9 november 2016
IEF 16363
Rechtbank Den Haag ||
9 nov 2016
Rechtbank Den Haag 9 nov 2016, IEF 16363; (Vereniging GEU tegen Stichting Snappet), https://delex.nl/artikelen/het-auteursrecht-dient-niet-ter-bescherming-van-didactische-inzichten

Uitspraak ingezonden door: Fulco Blokhuis en Otto Volgenant, Boekx Advocaten

Het auteursrecht dient niet ter bescherming van didactische inzichten

Rechtbank Den Haag 9 november 2016, IEF 16363 (Vereniging GEU tegen Stichting Snappet). Inbreuk auteursrecht. Snappet biedt basisscholen een dienst aan waarbij de leerlingen een draagbare tabletcomputer in bruikleen krijgen. Op deze tabletcomputer is door Snappet ontwikkelde software geïnstalleerd. De software doet een voorstel voor opgaven die leerlingen kunnen maken die aansluiten bij onderwerpen die op dat moment worden behandeld. GEU stelt dat Snappet inbreuk heeft gemaakt op haar auteursrechten op educatieve uitgaven, door delen daarvan te verveelvoudigen en openbaar te maken, in het bijzonder door subjectieve keuzes in de opbouw en volgorde van de leerlijnen over te nemen. De rechtbank oordeelt onder andere dat keuzes bij de uitwerking van een leerlijn die enkel zijn ingegeven door didactisch inzichten geen eigen intellectuele schepping kunnen vormen of daaraan kunnen bijdragen. De toepassing van een didactisch inzicht leidt tot de betreffende keuze, die daarom geen vrije en creatieve keuze van de maker kan zijn. Het auteursrecht dient niet ter bescherming van didactische inzichten.

4.1. GEU c.s. heeft zich in deze procedure aanvankelijk beroepen op een auteursrecht op de volledige uitgaven en de daarvan deel uitmakende opgaven van de uitgeverijen. GEU c.s. heeft echter slechts ten aanzien van enkele individuele opgaven van Rekenrijk en Spelling in Beeld de auteursrechtinbreuk gemotiveerd. Pas ter zitting heeft GEU c.s. verduidelijkt dat zij zich in de eerste plaats beroept op een auteursrecht op de leerlijnen waarvan voorbeelden zijn weergegeven in 2.6 en 2.10 en de uitwerking daarvan, waarvan voorbeelden zijn weergegeven in 2.7 en 2.11. Ter zitting heeft het debat zich op genoemde leerlijnen toegespitst. GEU c.s. heeft ter zitting uitdrukkelijk afstand gedaan van haar eerdere beroep op inbreuk op de uitgave Taal in Beeld. Voor zover GEU c.s. de algemene stelling dat Snappet c.s. ook inbreuk maakt op andere uitgaven van de uitgeverijen dan de hiervoor genoemde drie uitgaven heeft willen handhaven, heeft zij niet voldaan aan haar stelplicht, nu zij niet heeft gesteld wat de auteursrechtelijk beschermde trekken van die werken zijn en met welke concrete handelingen Snappet c.s. daarop inbreuk maakt. 

4.2. Ten aanzien van de leerlijnen van Rekenrijk en Spelling in Beeld is in de eerste plaats in geschil of die zijn aan te merken als werken die voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Voorop wordt gesteld dat voor auteursrechtelijke bescherming vereist is dat het werk een eigen intellectuele schepping van de maker is2. Dat is het geval wanneer de auteur bij het maken van het werk zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzen3. Aan dit criterium is echter niet voldaan wanneer voor het werk technische overwegingen, regels of beperkingen gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid4. 

4.3. Snappet c.s. betwist dat er bij de leerlijnen plaats is voor een eigen intellectuele schepping, omdat de door SLO beschreven leerdoelen en de stof die het CITO halfjaarlijks toetst iedere keuzevrijheid aan de makers van een educatieve uitgave ontnemen. Naar het oordeel van de rechtbank laten de in 2.14 bedoelde referentieniveaus ruimte voor het maken van keuzes bij de uitwerking daarvan in leerlijnen per blok, les en leerdoel. Ook de inhoud van CITO toetsen laat ruimte voor de makers van een leerlijnen om bij de indeling van de stof keuzes te maken. Dat neemt echter niet weg dat de door SLO beschreven leerdoelen en de CITO toetsen de keuzeruimte beperken. Immers, de makers van een educatieve uitgave dienen alle leerdoelen te behandelen en de CITO toetsen geven de kennis van de leerling op een toetsmoment het beste weer, als de leerlingen de betreffende stof voldoende aangeboden hebben gekregen voorafgaand aan het toetsmoment. Het ligt daarom voor de hand dat makers van een educatieve uitgave bij de keuze van de leerstof aansluiten bij het moment dat een bepaald onderwerp getoetst zal worden door het CITO. Dat bijvoorbeeld Zwijssen dat doet, zoals Snappet c.s. met verwijzing naar het in 2.18 weergegeven bericht heeft gesteld, is door GEU c.s. niet weersproken. 

4.4. Uit de in 2.19 weergegeven (onweersproken) beschrijving van GEU c.s. en hetgeen GEU c.s. ter zitting heeft betoogd, volgt dat de keuzes die worden gemaakt bij het opstellen van een leerlijn in sterke mate worden bepaald door didactische overwegingen. Zo zijn sommige leerlijnen gericht op afwisseling, sommige bedoeld voor scholen die sturen op zelfstandig werken en bij andere leerlingen ligt de aandacht op differentiatie tussen zwakke en excellente leerlingen. Uit de in 2.19 weergegeven beschrijving van de totstandkoming van een uitgave blijkt dat de makers ook intensief contact onderhouden met didactici. Anders dan GEU c.s. bepleit, is de rechtbank van oordeel dat keuzes bij de uitwerking van een leerlijn die enkel zijn ingegeven door didactisch inzichten geen eigen intellectuele schepping kunnen vormen of daaraan kunnen bijdragen. Immers, de toepassing van een didactisch inzicht leidt tot de betreffende keuze, die daarom geen vrije en creatieve keuze van de maker kan zijn. Hetzelfde geldt voor de keuze om aan een bepaalde didactische theorie voorrang te geven boven andere didactische theorieën (die mogelijk tot een andere keuze ten aanzien van de opbouw van een leerlijn leidt). Ook dat is geen creatieve keuze. Het auteursrecht dient niet ter bescherming van didactische inzichten. Het moet auteurs van leermiddelen vrij staan (dezelfde) didactische strategieën toe te passen. In deze zin is een keuze gebaseerd op een didactische doelstelling vergelijkbaar met een keuze ingegeven door een technische doelstelling. 

4.5. Het beroep van GEU c.s. op het Technip/Goossens5-arrest van de Hoge Raad faalt. Het is de vraag of dat arrest in het licht van de in 4.2 samengevatte latere jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie de tijdige stand van het recht weergeeft. Als het arrest Technip/Goossens uitgelegd moet worden op de wijze als GEU c.s. bepleit, is dat volgens de rechtbank niet het geval. 0p basis van de huidige jurisprudentie van het Hof van Justitie voldoet een selectie en/of rangschikking van gegevens die uitsluitend gebaseerd is op wetenschappelijke of technische kennis en inzichten niet aan de eis dat er sprake moet zijn van subjectieve, Vrije en creatieve keuzes. Zowel een selectie en rangschikking van wetenschappelijke gegevens, als een selectie en rangschikking van gegevens op basis van didactische kennis en inzichten, kan derhalve slechts auteursrechtelijk beschermd zijn als er bij die selectie nog ruimte is voor dergelijke keuzes. 

4.6. Naast didactische voorwaarden dienen de makers van een uitgave ook rekening te houden met praktische overwegingen, zoals de lengte van een schooljaar, de lengte van een les en de belevingswereld van kinderen in de verschillende groepen van het primair onderwijs. Verder bouwt complexere lesstof altijd voort op eenvoudiger lesstof, die derhalve eerder aangeboden moet worden. Ook keuzes die enkel op basis van deze praktische overwegingen worden gemaakt, zijn geen Vrije en creatieve keuzes. 

4.7. De voorgaande uitgangspunten brengen de rechtbank bij de vraag welke subjectieve keuzes er in Rekenrijk en Spelling in Beeld zijn gemaakt. GEU c.s. hebben daarvan bij pleidooi de in 3.3 geciteerde voorbeelden gegeven. 

4.10. Wat in beide gevallen overblijft zijn de keuzes voor het exacte moment van behandeling van een onderwerp, binnen de kaders van SLO en CITO, binnen een didactische strategie en binnen de praktische kaders genoemd in 4.6. Het gaat daarbij in wezen om de indeling per les van een aantal vaststaande onderwerpen. Waarom die keuzes een eigen intellectuele schepping vormen, heeft GEU c.s. niet nader toegelicht, terwijl die keuzes op het eerste gezicht triviaal en banaal lijken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat GEU c.s. zich aanvankelijk beriep op een auteursrecht op de uitgaven als geheel, waar de leerlijnen, projectplannen en opgaven onderdeel van uitmaken. Pas ter comparitie heeft GEU c.s. gesteld dat de leerlijnen ‘sec’ een auteursrechtelijk beschermd werk vormen en zich beroepen op een inbreuk op het auteursrecht daarop. Pas op dat moment heeft zij de hiervoor in 3.3 geciteerde kenmerken als subjectieve keuzes in de leerlijnen aangewezen. Van Snappet c.s. kon niet gevergd worden dat zij ter zitting onmiddellijk per kenmerk uiteen zou zetten waarom zij meent dat die keuze is ingegeven door externe, didactische en/of praktische eisen en geen vrije keuze is, zodat de relatief algemene betwisting daarvan door Snappet c.s. volstaat. Tegen deze achtergrond kan niet worden vastgesteld dat GEU c.s. bij het opstellen van de leerlijnen voor Rekenrijk en Spelling in Beeld vrije en/of creatieve keuzes heeft gemaakt die deze leerlijnen tot een eigen intellectuele schepping maken. 

4.11. De slotsom van het voorgaande is dat er geen auteursrecht rust op de leerlijnen voor Rekenrijk en Spelling in Beeld. De daarop gebaseerde vorderingen zijn derhalve niet toewijsbaar.