DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op donderdag 22 december 2022
IEF 21153
Hoge Raad ||
18 nov 2022
Hoge Raad 18 nov 2022, IEF 21153; ECLI:NL:HR:2022:1697 (appellanten tegen geïntimeerde), https://delex.nl/artikelen/hoge-raad-geschil-tussen-advocaten

Hoge Raad: geschil tussen advocaten

HR 18 november 2022, IEF 21153, IT 4187; ECLI:NL:HR:2022:1697 (appellanten tegen geïntimeerde) Geschil tussen advocaten. Advocaat A is advocaat van Springfield en verweerder 3. Advocaat B1 is samen met advocaat B2 advocaat van Faraday en Hampton. Springfield heeft op grond van een schriftelijke geldleningsovereenkomst betaling gevorderd van Faraday en Hampton. Volgens Faraday en Hampton is de geldleningsovereenkomst vals. Hierover ontstaat een geschil, advocaat B1 beschuldigt in zijn pleitnota advocaat A van valsheid in geschrift. Appellanten vorderen advocaat B1 de beschuldigingen in te trekken, tot schriftelijke rectificatie over te gaan en zich te onthouden van smadelijke en negatieve uitlatingen over advocaat A. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, het hof vernietigt dit vonnis. De Hoge Raad oordeelt dat de in het dictum van de bestreden uitspraak bedoelde uitlatingen niet door advocaat B1 zelf zijn gedaan. Het oordeel van het hof dat uit het samenstel van alle uitlatingen volgt dat advocaat B1 advocaat A ervan beschuldigt dat hij zijn cliënten heeft aangezet tot het vervalsen van de geldleningsovereenkomst en dat de uitlatingen aan advocaat B1 kunnen worden toegerekend is onbegrijpelijk.

4.1.2. De in cassatie niet bestreden vaststelling van de feiten door het hof laat geen andere conclusie toe dan dat de in het dictum van de bestreden uitspraak bedoelde uitlatingen niet door [advocaat B1] zelf zijn gedaan. Het gaat om uitlatingen in een reeks van aan [advocaat B2] doorgestuurde berichten van een derde. [advocaat B1] heeft van die uitlatingen afstand genomen door te verklaren dat het gaat om informatie van zijn cliënte, dat hij niet weet of de informatie juist is en dat dit moet worden onderzocht. Ten aanzien van het citaat in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling dat hij zich aansluit bij de eigen wetenschap van zijn cliënt (zie hiervoor in 2.1 onder (vii)), heeft [advocaat B1] in hoger beroep aangevoerd dat dit citaat niet goed weergeeft wat hij heeft gezegd. Bovendien kan dit citaat niet los worden gezien van de daaraan voorafgaande bewoordingen, waaronder de zinsnede dat [advocaat B1] zelf [advocaat A] nergens van heeft beschuldigd. 

In het licht van een en ander is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat uit het samenstel van alle uitlatingen volgt dat [advocaat B1] [advocaat A] ervan beschuldigt dat hij zijn cliënten heeft aangezet tot het vervalsen van de geldleningsovereenkomst en dat de uitlatingen aan [advocaat B1] kunnen worden toegerekend.

4.1.3 De uitlatingen zijn naar voren gebracht in het verband van de behandeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor, gericht op het onderzoeken van de mogelijke valsheid van de geldleningsovereenkomst. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat [advocaat B1] heeft aangevoerd dat die uitlatingen een extra aanwijzing waren dat de geldleningsovereenkomst mogelijk vals was, dat het vermelden van deze uitlatingen ertoe kon bijdragen dat het verzoek zou worden toegewezen, en dat hij de gehele informatie van de bron in het geding wilde brengen. Dit heeft het hof onvoldoende kenbaar in zijn beoordeling betrokken.