Gepubliceerd op dinsdag 25 april 2023
IEF 21378
Hoge Raad ||
21 apr 2023
Hoge Raad 21 apr 2023, IEF 21378; ECLI:NL:HR:2023:658 (Cassatie in belang der wet), https://delex.nl/artikelen/hoge-raad-oordeelt-in-het-belang-der-wet

Uitspraak ingezonden door David Mulder, TaylorWessing

Hoge Raad oordeelt in het belang der wet

In 2019 is een uitspraak met een brief ingezonden naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:15092, over het al dan niet willen verstrekken van informatie over lopende procedures, [IEF 18857] en [IEF 18858]. Bij de ingezonden brief is destijds aangegeven de zaak voor te dragen voor een cassatie in het belang der wet.

Op 8 december 2021 heeft de Commissie cassatie besloten om de kwestie voor te dragen bij de Procureur-Generaal (P-G) bij de Hoge Raad, [IEF 20499]. De rechtsvraag die de Commissie voorstelde luidde: "Zijn gerechten [...] verplicht om informatie over lopende procedures [...] aan derden te verstrekken?". De P-G heeft dit advies overgenomen, waarna de P-G op 3 juni 2022 een vordering tot cassatie in het belang der wet instelde.

Hoge Raad 23 april 2023, IEF 21378; ECLI:NL:HR:2023:658 (Cassatie in het belang der wet) De Hoge Raad heeft deze vraag recentelijk beantwoordt. De Hoge Raad oordeelt kort gezegd dat het beginsel van openbaarheid van rechtspraak inderdaad met zich meebrengt dat gerechten verplicht zijn om informatie te verstrekken over lopende civiele procedures aan derden. Daarnaast heeft de Hoge Raad de gerechten opdracht gegeven om op landelijk niveau te regelen hoe informatie over procedures voor het publiek beschikbaar moet worden gesteld.

Het oordeel van de Hoge Raad benadrukt dat gerechtelijke procedures openbaar zijn en dat partijen in een procedure het recht hebben om informatie te delen met het publiek. Echter, de Hoge Raad voegt daar aan toe dat dit recht niet absoluut is. De belangen van partijen kunnen dit recht op informatie beperken, zoals het recht op privacy, het waarborgen van een eerlijk proces en het voorkomen van ongeoorloofde beïnvloeding van de procedure.

Desalniettemin is dit een belangrijke ontwikkeling die kan bijdragen aan meer transparantie en begrip bij het publiek over het functioneren van het rechtssysteem in Nederland.

3.2.2 Openbaarheid van rechtspraak is een fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging. Het omvat zowel openbaarheid van de behandeling als openbaarheid van de uitspraak. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) blijkt dat het doel van de openbare behandeling in de eerste plaats is, om de partijen te beschermen tegen een geheime rechtsgang zonder publieke controle. Daarnaast kan openbaarheid bijdragen aan het vertrouwen in de rechtspraak. Door de rechtsgang zichtbaar te maken, draagt het beginsel van openbaarheid bij aan een eerlijk proces, dat een van de fundamentele beginselen van een democratische samenleving is.2

3.6.1 De vraag of derden, behalve op informatie over openbare zittingen en verstrekking van uitspraken, recht hebben op informatie over welke procedures aanhangig zijn en wat het verloop daarvan is, speelt in het bijzonder in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, omdat voor die zaken geen rolzitting wordt gehouden (zie hiervoor in 3.4.2). In die zaken worden conclusies en akten op de roldatum genomen door indiening ter griffie vóór of op de roldatum (art. 82 lid 3, tweede volzin, Rv). Het verloop van de procedure wordt geregistreerd op de rol. Daarop worden ook de beslissingen van de rolrechter over procedurele aangelegenheden aangetekend, de zogenoemde rolbeschikkingen. Art. 13 BODG houdt in dat het bestuur van een gerecht zorg draagt voor een deugdelijke administratie van de bij het gerecht aanhangige zaken, die ten minste behelst dat de zaken worden ingeschreven onder toekenning van een zaaknummer, dat bij elke zaak de namen van partijen en van hun advocaten of gemachtigden worden vermeld en dat aantekening wordt gehouden van het verloop van de procedure en van hetgeen verder dienstig wordt geacht. Voor zaken waarin niet digitaal wordt geprocedeerd – zoals thans bij de rechtbanken en de gerechtshoven het geval is – houdt art. 13 BODG voorts in dat van de administratie de rol deel uitmaakt en dat inschrijving ter rolle gebeurt door inschrijving in de administratie.

3.6.7 De toelichting op art. 15 BODG-digitaal laat aan de gerechten ruimte om nader te bepalen op welke wijze het in art. 15 BODG-digitaal bedoelde overzicht beschikbaar wordt gesteld. De gerechten kunnen daartoe bijvoorbeeld een wekelijks te actualiseren overzicht te publiceren van de aanhangige procedures, met vermelding van het zaaknummer, de partijnamen (geanonimiseerd overeenkomstig de Anonimiseringsrichtlijnen) en het stadium waarin de procedure zich bevindt of door belangstellenden de mogelijkheid te bieden gegevens uit het overzicht op te vragen. Het ligt op de weg van de gerechten om op dit punt een (landelijk uniforme) regeling te treffen, bijvoorbeeld in de vorm van een procesreglement. Daarin kan ook een regeling worden opgenomen over het faciliteren van de mogelijkheid zaken te observeren door advocaten ten behoeve van cliënten die (nog) geen partij in de zaak zijn en over de wijze waarop advocaten en andere betrokkenen navraag kunnen doen of een procedure tussen bepaalde partijen aanhangig is. Ook de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan art. 15 lid 3 BODG, leent zich voor landelijk uniforme regulering. De bij de roljournalen behorende handleidingen wijken niet alleen af van art. 15 BODG-digitaal (zie hiervoor in 3.6.5), maar kunnen ook niet worden aangemerkt als een procesreglement21 en zijn ook niet behoorlijk bekendgemaakt.