17 dec 2021
Uitspraak ingezonden door Thijs van Aerde en Nicole Bilderbeek, Houthoff, Hans Bousie, bureau Brandeis en Paul Kreijger, Visser Schaap & Kreijger.
HR: Martin Garrix tegen Spinnin en MAS
HR 17 december 2021, IEF 20407; ECLI:NL:HR:2021:1923 (Martin Garrix tegen Spinnin en MAS) In juli 2012 kwam Martin Garrix als veelbelovende DJ, net 16 jaar oud, onder contract bij het platenlabel Spinnin. Het aan Spinnin gelieerde MusicAIIStars werd zijn manager. Garrix werd gaandeweg zijn carrière steeds minder tevreden met de manier waarop zijn belangen werden behartigd. Als gevolg hiervan heeft hij de contracten op vrijwel alle mogelijke manieren laten ontbinden, wat uitmondde in een zaak die doorging tot het hof Arnhem-Leeuwarden [IEF 18905]. Zij heeft o.a. geoordeeld dat Garrix de contracten onterecht heeft vernietigd. A-G Drijber stelt het hof in gelijk en verwerpt zowel het principale als het incidentele cassatieberoep [IEF 19932]. De Hoge Raad oordeelt dat, onder artikel 25f Aw, de rechter ex tunc moet beoordelen of een beding onredelijk bezwarend is. Later opgekomen omstandigheden worden niet beoordeeld onder artikel 25f Aw.
3.1.2 Art. 25f lid 2 Aw bepaalt dat vernietigbaar is een beding dat, gelet op de aard en inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen of de overige omstandigheden van het geval, voor de maker onredelijk bezwarend is. Blijkens de wetsgeschiedenis dient hierbij een lichtere toets te worden gehanteerd dan op grond van art. 6:2 BW geldt. Of een beding de maker onredelijk bezwaart, vergt een oordeel van de rechter, die daarbij alle relevante omstandigheden van het geval kan betrekken.
3.1.3 De toetsing van art. 25f lid 2 Aw – welke bepaling als sanctie een vernietigingsgrond bevat – houdt naar haar aard een beoordeling in van omstandigheden die zich hebben voorgedaan voor of ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (ex tunc). Art. 25f lid 2 Aw heeft geen betrekking op omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het moment van contractsluiting. De rechter dient de vraag of een beding onredelijk bezwarend is als bedoeld in art. 25f lid 2 Aw dus ex tunc te beoordelen.