Gepubliceerd op vrijdag 1 november 2024
IEF 22330
Hoge Raad ||
25 okt 2024
Hoge Raad 25 okt 2024, IEF 22330; ECLI:NL:HR:2024:1541 (DME tegen Dmarcian Inc.), https://delex.nl/artikelen/hr-over-spoedeisend-belang-in-zaak-over-auteursrecht-van-software

HR over spoedeisend belang in zaak over auteursrecht van software

Hoge Raad 25 oktober 2024, IEF 22330, IT 4651, ECLI:NL:HR:2024:1541 (DME tegen Dmarcian Inc.) In deze zaak leveren DME en Dmarcian Inc. beide producten en diensten op het gebied van identiteitsbeveiliging van e-mailadressen. DME en Dmarcian Inc. hebben in 2016 een overeenkomst gesloten met betrekking tot het gebruik en de distributie van de door Dmarcian Inc. ontwikkelde software. Sinds 2019 biedt DME de software, na verdere ontwikkeling, exclusief aan. Er is een geschil ontstaan over het auteursrecht op de software.

In een verstekvonnis zijn de vorderingen van Dmarcian Inc met een dwangsom bekrachtigd. Dit verstekvonnis werd in het verzetvonnis bevestigd, waarna DME hoger beroep aantekende. Het hof onderzocht de vraag of er sprake was van spoedeisend belang, aangezien DME de nadelige gevolgen van de opgelegde blokkade al grotendeels had beperkt. Het hof oordeelde dat de toegewezen vorderingen van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang meer hadden en wees de vorderingen af. Hierop ging DME in cassatie en betoogde dat het wegvallen van spoedeisend belang op het moment van het verzetvonnis niet automatisch betekent dat de vorderingen volledig moesten worden vernietigd.

De Hoge Raad oordeelt dat de klacht van DME slaagt. De Hoge Raad stelt dat een rechter in hoger beroep ambtshalve moet beoordelen of er ten tijde van zijn beslissing nog spoedeisend belang bestaat van de in eerste aanleg toegewezen vorderingen. Als dit spoedeisend belang ontbreekt moet de rechter deze vorderingen afwijzen, maar dit betekent niet dat de uitspraak in eerste aanleg onjuist is geweest. Dit moet de rechter eerst nog onderzoeken, alleen geldt wel dat wanneer er in hoger beroep geen grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter over spoedeisend belang, de rechter in hoger beroep dit oordeel moet respecteren. Wanneer er wel een grief over het spoedeisend belang wordt aangevoerd, moet de rechter in hoger beroep nagaan of het verstekvonnis op dat moment juist was. In dit geval heeft de rechter in hoger beroep geen oordeel gegeven over het verstekvonnis, waardoor de klacht van DME slaagt.

3.6 Hetgeen hiervoor in 3.3-3.5 is overwogen betekent het volgende voor een geval als het onderhavige, waarin hoger beroep is ingesteld van een verzetvonnis waarin de voorzieningenrechter het verstekvonnis waarin vorderingen versterkt met een dwangsomveroordeling zijn toegewezen, heeft bekrachtigd.

De rechter in hoger beroep moet ambtshalve beoordelen of ten tijde van zijn beslissing nog spoedeisend belang bestaat bij de vordering. Als de rechter tot het oordeel komt dat ten tijde van de beslissing in hoger beroep het spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt, dan moet hij binnen de omvang van het hoger beroep en het door de grieven ontsloten gebied beoordelen of de bekrachtiging in het verzetvonnis van de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling terecht was, voor wat betreft het vereiste van spoedeisend belang naar de toestand zoals die zich voordeed ten tijde van de beslissing op het verzet. Voor zover in hoger beroep geen grief is gericht tegen het – uitdrukkelijke of in de bekrachtiging van de toewijzing van de vorderingen besloten liggende – oordeel van de voorzieningenrechter dat ten tijde van de beslissing op het verzet bij de vordering spoedeisend belang bestond, heeft de rechter in hoger beroep dat oordeel te eerbiedigen.

Komt de rechter in hoger beroep, naar aanleiding van een daartoe strekkende grief, tot het oordeel dat het spoedeisend belang bij de toegewezen vordering ten tijde van het verzetvonnis ontbrak, dan moet hij binnen de omvang van het hoger beroep en het door de grieven ontsloten gebied onderzoeken of de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling in het verstekvonnis terecht was, voor wat betreft het vereiste van spoedeisend belang naar de toestand zoals die zich voordeed ten tijde van het verstekvonnis. Als het spoedeisend belang bij de in het verstekvonnis toegewezen vordering ten tijde van het verstekvonnis bestond, en de toewijzing van de vordering met dwangsomveroordeling ook overigens in stand moet blijven, dan moet de rechter in hoger beroep de veroordeling in het verstekvonnis in stand laten wat betreft de periode tot de beslissing op het verzet.

3.7 Het hof heeft het verzetvonnis en het verstekvonnis vernietigd voor zover daarbij vorderingen van DME, versterkt met een dwangsomveroordeling, waren toegewezen. Het heeft geoordeeld dat ten tijde van het verzetvonnis geen voldoende spoedeisend belang meer bestond bij de door de voorzieningenrechter toegewezen vorderingen. Het heeft evenwel niet beoordeeld of de toewijzing van de vorderingen in het verstekvonnis in stand moet blijven. Daarmee heeft het miskend wat hiervoor in 3.6 is overwogen. Dit betekent dat de hiervoor in 3.1 weergegeven klacht slaagt.