DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 24 oktober 2023
IEF 21733
HvJ EU ||
11 okt 2023
HvJ EU 11 okt 2023, IEF 21733; ECLI:EU:C:2023:782 (Tinnus Enterprises tegen EUIPO en Koopman International), https://delex.nl/artikelen/hvj-eu-verklaart-tinnus-enterprises-niet-ontvankelijk-in-negen-modelprocedures

Uitspraak ingezonden door Gert-Jan van den Bergh en Auke van Hoek, Bergh Stoop & Sanders, en Berber Brouwer, Walden Grene.

HvJ EU verklaart Tinnus Enterprises niet-ontvankelijk in negen modelprocedures

HvJ EU 11 oktober 2023, IEF 21733 ECLI:EU:C:2023:782 (Tinnus Enterprises tegen EUIPO en Koopman International). Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft Tinnus Enterprises niet-ontvankelijk verklaard in haar appel tegen de uitspraak van het Gerecht van de Europese Unie [IEF 21329], dat zowel de Invalidity Division als de Boards of Appeal van het EUIPO terecht de ongeldigheid hebben uitgesproken van negen modelregistraties (001431829-0002 t/m 000010) van Tinnus voor een waterballonvuller (fluid distribution equipment), omdat alle kenmerken van de modellen uitsluitend door hun technische functie zijn bepaald. Eerder werd de nietigheid van Tinnus’ vrijwel identieke modelregistratie voor Gemeenschapsmodel 001431829-0001 tot aan het Gerecht EU bevestigd [IEF 19589]. In een daarop volgende appel bij het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 mei 2021, werd Tinnus niet-ontvankelijk verklaard [IEF 19961].

Tinnus heeft naar het inzicht van het Hof onvoldoende aangetoond dat in de hogere voorziening een vraag aan de orde is die van belang is voor de eenheid, de samenhang of de ontwikkeling van het recht van de Unie. Het feit dat er meerdere procedures over de waterballonvuller worden gevoerd is in dat opzicht irrelevant, aldus het Hof. Voor zover werd gesteld dat de criteria van het arrest van 8 maart 2018, DOCERAM [IEF 17542] onjuist zouden zijn toegepast, heeft Tinnus nagelaten aan te geven welke criteria volgens haar onjuist zijn toegepast. Een verder nieuwheidsonderzoek is volgens het Hof niet nodig. Het verzoek om verdere behandeling wordt daarom afgewezen.

17. In the present case, first, as regards the appellant’s argument, set out in paragraph 7 of the present order, that its appeal raises issues that are likely to arise in all cases concerning the invalidity of a Community design on a ground under Article 8(1) of Regulation No 6/2002, it should be pointed out that not only is this merely an argument of a general nature which is not such as to justify the appeal being allowed to proceed, but the fact that an issue may concern a large number of cases clearly cannot be regarded as relevant for the purpose of establishing the legal significance of the issue with respect to the unity, consistency or development of EU law (see, by analogy, orders of 4 May 2021, Dermavita v EUIPO, C26/21 P, EU:C:2021:355, paragraph 21, and of 6 April 2022, Sanford v EUIPO, C19/22 P, EU:C:2022:262, paragraph 22).

23. The appellant merely criticises the General Court, first, for having misapplied the obligation to take account of all of the objective circumstances relevant to the present case resulting from the judgment of 8 March 2018, DOCERAM (C395/16, EU:C:2018:172), and, second, for having made a different assessment of the circumstances of the present case from that which it made of the circumstances of the case that gave rise to the judgment of 19 October 2022, Praesidiad v EUIPO – Zaun (Post) (T231/21, EU:T:2022:649).

24. In those circumstances, it must be held that the appellant’s request is not capable of establishing that the appeal raises an issue that is significant with respect to the unity, consistency or development of EU law.