Gepubliceerd op maandag 21 oktober 2024
IEF 22353
Hoge Raad ||
25 mei 2012
Hoge Raad 25 mei 2012, IEF 22353; ECLI:NL:HR:2012:BV3680 (AGA/Occlutech), https://delex.nl/artikelen/ie-klassieker-aga-occlutech

IE-klassieker: AGA/Occlutech

HR 25 mei 2012, IEF 22353; ECLI:NL:HR:2012:BV3680 (AGA/Occlutech) [IEF 11363]

Onderwerp:
Wezenlijkheid

Feiten:
AGA is houdster van een Europees octrooi voor “intravascular occlusion devices”. Occlutech is van mening dat haar producten hierbuiten vallen.

Rechtsregel (rechtsoverweging 4.2.2.):
Voorop staat dat in beginsel de beschermingsomvang wordt bepaald door de conclusies in het octrooischrift. Dit mag echter niet beperkt worden tot de letterlijke tekst. Niet al de gezichtspunten van Ciba Geigy/Oté Optics hoeven ieder afzonderlijk in acht te worden genomen. Er wordt hier daarnaast geconcludeerd dat er geen sprake is van een zogenaamde “pioniersuitvinding”.

4.2.2. Bij de beoordeling van deze klachten wordt het volgende vooropgesteld. Art. 69 lid 1 Europees Octrooi-verdrag (EOV) houdt in dat de beschermingsomvang van een octrooi wordt bepaald door de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot uitleg van die conclusies.

Het bij art. 69 EOV behorende uitlegprotocol (hierna: het Protocol) luidt:

"Art. 1 Algemene beginselen

Artikel 69 mag niet worden uitgelegd in de zin als zou de beschermingsomvang van het Europees octrooi worden bepaald door de letterlijke tekst van de conclusies en als zouden de beschrijving en de tekeningen alleen maar mogen dienen om de onduidelijkheden welke in de conclusies zouden kunnen voorkomen op te heffen. Het mag evenmin worden uitgelegd in die zin, als zouden de conclusies alleen als richtlijn dienen en als zou de bescherming zich ook mogen uitstrekken tot datgene wat de octrooihouder, naar het oordeel van de deskundige die de beschrijving en de tekeningen bestudeert, heeft willen beschermen. De uitleg moet daarentegen tussen deze twee uitersten het midden houden, waarbij zowel een redelijke bescherming aan de aanvrager als een redelijke rechtszekerheid aan derden wordt geboden.

Art. 2 Equivalenten

Teneinde de omvang van de bescherming voortvloeiende uit een Europees octrooi te bepalen, dient op passende wijze rekening te worden gehouden met elk element dat equivalent is aan een in de conclusies omschreven element."

Opmerking verdient dat dit Protocol naar zijn bewoordingen weliswaar (slechts) ziet op de uitleg van art. 69, maar dat de door Occlutech verdedigde opvatting dat het (daarmee) geen betrekking heeft op de uitleg van octrooien, van de hand moet worden gewezen. Naar de opvatting van Occlutech brengt "juiste"- waarmee zij kennelijk bedoelt: getrouwe - toepassing van art. 69 mee dat de rechter daarmee, kennelijk als vanzelf, het resultaat teweegbrengt bedoeld in de slotzin van art. 1 van het Protocol. Die opvatting is niet juist, aangezien daarmee art. 1 geheel overbodig zou worden. Bovendien kan uitleg van art. 69 op de wijze als in het Protocol vermeld niet losgedacht worden van de uitleg van de octrooien zelf: het Protocol bepaalt hoe art. 69 begrepen moet worden en daarmee hoe octrooien uitgelegd dienen te worden. Het behelst een richtsnoer voor het vinden van het antwoord op de vraag hoe ver de beschermingsomvang van een octrooi zich uitstrekt wanneer de conclusies in het licht van de beschrijving en de tekeningen worden onderzocht.

In het arrest HR 7 september 2007, LJN BA3522, NJ 2007/466, is de bestaande rechtspraak van de Hoge Raad verduidelijkt in het licht van art. 69 en het Protocol en zijn, onder verwijzing naar de in die rechtspraak - in het bijzonder in HR 13 januari 1995, LJN ZC1609, NJ 1995/391 - gebezigde formuleringen, "hetgeen voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is", onderscheidenlijk "de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte" bestempeld als gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst van de conclusies (de "uitersten" in de woorden van het Protocol). 

Daarmee is niet gezegd dat al de gezichtspunten die in het arrest van 1995 zijn opgesomd, in ieder afzonderlijk geval in aanmerking moeten worden genomen. In hoeverre dat het geval is, wordt bepaald door factoren als de aard van het octrooi en de beschrijving van de uitvinding, alsmede door het partijdebat.

Ten slotte wordt in herinnering gebracht dat, naar ook in het arrest van 2007 is overwogen, de uitleg van een octrooi in de regel sterk is verweven met waarderingen van feitelijke aard, zodat deze in cassatie slechts in beperkte mate op juistheid kan worden onderzocht.