Gepubliceerd op dinsdag 12 november 2024
IEF 22369
Hoge Raad ||
27 jan 1989
Hoge Raad 27 jan 1989, IEF 22369; ECLI:NL:HR:1989:AD0607 (Meyn/Stork), https://delex.nl/artikelen/ie-klassieker-meyn-stork

IE-klassieker: Meyn/Stork

HR 27 januari 1989, IEF 22368; ECLI:NL:HR:1989:AD0607 (Meyn/Stork) [IEF 19663]

Onderwerp: 
Beschermingsomvang octrooi.

Feiten:
Het hof oordeelt dat Stork geen inbreuk heeft gemaakt op het octrooi van Meyn omdat de beperking in de omschrijving van het octrooischrift niet bedoeld is als een beperking van de beschermingsomvang.

Rechtsregel (rechtsoverweging 3.3):
Bij de vaststelling van de beschermingsomvang van een octrooi komt het niet aan op de letterlijke bewoordingen van het octrooischrift maar op datgene waarin naar het wezen van de zaak de geoctrooieerde uitvinding bestaat. 

3.3. De verder in onderdeel 2 en in de onderdelen 3 en 4 aangevoerde rechts- en motiveringsklachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij komen erop neer dat het Hof bij de bepaling van de omvang van de door het octrooi gegeven bescherming van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan, althans in zijn motivering te kort is geschoten. 

Bij de beoordeling van deze klachten moet worden vooropgesteld dat het bij de vaststelling van de omvang van het door een octrooi gegeven uitsluitend recht niet aankomt op de letterlijke bewoordingen van het octrooischrift maar op datgene waarin naar het wezen van de zaak de geoctrooieerde uitvinding bestaat. 

Deze in de Nederlandse rechtspraak ontwikkelde opvatting kan ook na de inwerkingtreding van de Rijkswet van 12 januari 1977, Stb. 160, waarbij art. 30 lid 2 Rijksoctrooiwet is ingevoegd, tot uitgangspunt worden genomen, evenwel met inachtneming van het daarin vervatte voorschrift, inhoudende dat het uitsluitend recht ‘’wordt bepaald door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot uitleg van die conclusies’’. Daarbij moet worden uitgegaan van de strekking van dit voorschrift, zoals deze blijkt uit de memorie van toelichting op de Rijkswet van 12 januari 1977 en de daarin vervatte verwijzing naar het interpretatief protocol bij het Europees Octrooiverdrag. Die strekking is, het midden te houden tussen twee uitersten (de ‘’Angelsaksische’’ onderscheidenlijk de ‘’Duitse’’ leer) en aldus, in de bewoordingen van het protocol, ‘’a fair protection for the patentee’’ te combineren met ‘’a reasonable degree of certainty for third parties’’.