10 mei 2023
Impliciete toestemming via Whatsapp
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 mei 2023, IEF 21469 ECLI:NL:RBZWB:2023:3187 (Impliciete Toestemming) De eiser in deze zaak stelt dat de gedaagde oneigenlijk aan het auteursrecht op een klapbord is gekomen, namelijk door het ontwerp als model te deponeren. In het BVIE staat namelijk dat de deponerende partij het auteursrecht automatisch verkrijgt. Eiser stelt in deze zaak dat gedaagde het model niet zomaar had mogen deponeren, terwijl gedaagde zich verweert met de stelling dat hij impliciet toestemming voor het depot heeft gekregen van eiser.
Het klapbord waarover wordt gesproken is een constructie die, volgens een getuige, geconceptualiseerd is door gedaagde. Om deze vervolgens uit te werken is deze naar eiser toegestapt met het verzoek om het product vorm te geven. De bedoeling van het zogenaamde klapbord is om supporters aan de zijlijn droog te houden als het regent. Daarbij speelde mee dat gedaagde naar een manier zou kijken om het product te beschermen, middels een octrooi of een modellenrechtelijke bescherming.
Een sleutelrol in deze zaak kwam toe aan een aantal whatsappberichten die eiser en gedaagde uitwisselden, in een groepschat waar zich ook een voormalig werknemer van eiser in bevond. Op 2 februari 2020 appte gedaagde aan de eiser en zijn werknemer het volgende: 'We hebben modelrecht aangevraagd'. Daarop berichtte eiser: 'Klopt en daarom heb jij ook alles op jouw naam gezet. Is ook niet erg'. Eiser verklaart dat hij dit zei toen hij in hoge emotie verkeerde en dat het bericht daarom ook sarcastisch bedoeld was. Hieruit mocht volgens eiser niet worden afgeleid dat hij zich berustte in het feit dat gedaagde het auteursrecht kreeg. De rechtbank volgde hem daar niet in. Uit de verdere context van de berichten die partijen over en weer naar elkaar hadden gestuurd en het feit dat eiser en zijn toenmalige werknemer bereid waren om de registratie te faciliteren (door een tekening van het product aan de gedaagde te geven) leidde de rechtbank af dat eiser en zijn toenmalige werknemer impliciete toestemming aan gedaagde hebben gegeven om het model te deponeren. Daarom komt de gedaagde ook het auteursrecht toe.
2.6 (...) [naam 1] verklaart - samengevat - dat in een gesprek met [eiser] en [gedaagde] is vastgesteld dat het idee bescherming nodig had en dat [gedaagde] het op zich heeft genomen daar onderzoek naar te doen. Op de vraag van mr. van Laarhoven tijdens het getuigenverhoor, of bij de afspraak dat [gedaagde] zou onderzoeken hoe ze de vinding zouden kunnen beschermen ook nog is gesproken over de vraag op wiens naam de bescherming dan zou komen, antwoordt [naam 1] met: “Nee, daar is niets over gezegd.” Verder geeft [naam 1] nog aan - samengevat - dat hij er vanuit ging dat het eigendom zou zijn van [eiser] , maar dat dit nooit expliciet is gezegd en ook niet iets anders.
De rechtbank is van oordeel dat - hoewel [eiser] slechts het vermoeden dient te ontzenuwen dat hij (impliciet) toestemming heeft gegeven aan [gedaagde] om het Beneluxmodel op zijn eigen naam ( [gedaagde] ) te registreren, hij er niet in is geslaagd dit voorshands bewezen geachte feit te ontkrachten. De verklaring van [eiser] behelst immers niets meer, dan de standpunten die hij reeds eerder in het geding heeft betrokken. Zijn verklaring wordt voorts niet ondersteund door de verklaring van [naam 1] , die immers aangeeft dat er nooit is gesproken over de vraag op wiens naam het Beneluxmodel geregistreerd zou moeten worden. De verklaring van [eiser] strookt voorts niet met zijn WhatsApp bericht aan [gedaagde] op 7 april 2020 waarin staat: “en daarom heb jij ook alles op jouw naam gezet, is ook niet erg.”
Dat dit bericht sarcastisch bedoeld zou zijn, dan wel uit emotie zou zijn geschreven - zoals [eiser] beweert - komt de rechtbank niet overtuigend voor, kijkend naar de context van het gehele WhatsApp bericht en het overige appverkeer in de groepsapp tussen [gedaagde] , [eiser] en [naam 1] zoals weergegeven in het tussenvonnis. Voorts staat de verklaring van [eiser] op gespannen voet met het feit dat [eiser] en [naam 1] bereid waren de modelaanvraag door [gedaagde] te faciliteren door afbeeldingen te (willen) verstrekken, zoals in het tussenvonnis is overwogen. Nu de verklaring van [eiser] niet meer behelst dan de stellingen die hij reeds eerder in de procedure had betrokken, en deze verklaring niet wordt ondersteund door de verklaring van [naam 1] , is [eiser] niet geslaagd het voorshands bewezen geachte feit te ontkrachten.
Zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen, brengt het vorenstaande met zich dat [gedaagde] - met (impliciete) toestemming van [eiser] (en [naam 1] ) - het model heeft geponeerd waardoor krachtens artikel 3.28 BVIE het auteursrecht aan [gedaagde] toekomt. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] behoren te worden afgewezen.