In schadelijke context ten tonele gebracht?
Gerechtshof 's-Gravenhage 31 juli 2012, LJN BX2991 (Eiser tegen Stichting Vrienden van de Partij Voor de Vrijheid)
In navolging van IEF 10023.
Portretrecht. Eiser is werkzaam als imam in de Haagse islamitische moskee As-Sunna en vordert € 55.000 schadevergoeding vanwege vermeende inbreuk op zijn portretrecht in de film Fitna van Geert Wilders. In de film is een fragment te zien van een interview dat eiser heeft gegeven aan het actualiteitenprogramma Netwerk en dat door Netwerk op 9 oktober 2007 met zijn toestemming is uitgezonden op televisie. De rechtbank wijst in eerste aanleg de vorderingen van eiser af, omdat onvoldoende is gesteld dat door de Stichting inbreuk is gemaakt ofwel jegens hem onrechtmatig is gehandeld.
Het hof oordeelt dat de stellingen van eiser dat hij in Fitna in een voor hem schadelijke context ten tonele is gebracht en daardoor in zijn goede naam is aangetast feitelijke grondslag missen. Nu eiser zich zelf met contoversiële uitspraken in het publieke debat heeft begeven is zijn belang op zichzelf van onvoldoende gewicht om Stichting PVV haar recht te ontzeggen om één van die controversiële uitspraken te gebruiken in haar bijdrage aan het publieke debat. Het hof komt tot de slotsom dat de vordering niet toewijsbaar is.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2011 en veroordeelt eiser in de proceskosten.
24. Nu [appellant] zich zelf met controversiële uitspraken in het publieke debat heeft begeven is - gezien de in rov. 9 neergelegde uitgangspunten - zijn onder 22 omschreven belang op zichzelf beschouwd van onvoldoende gewicht om Stichting PVV het haar door artikel 10 lid 1 EVRM gewaarborgde recht te ontzeggen om één van die controversiële uitspraken te gebruiken in haar bijdrage aan het publieke debat. In aanmerking nemende dat dit niet is gedaan in een voor [appellant] schadelijke context (zie rov. 20), [appellant] niet voldoende heeft onderbouwd dat hij daarvan anderszins nadelige gevolgen van voldoende betekenis heeft ondervonden (zie rov. 21) en zijn strikte privé-sfeer daardoor niet is getroffen (zie rov. 11), moet [appellant] zich dat laten welgevallen, zoals Stichting PVV onder 49 van de conclusie van antwoord heeft opgemerkt.
25. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de door [appellant] aan zijn vordering ten grondslag gelegde schendingen van zijn persoonlijkheidsrechten hetzij niet zijn komen vast te staan (zie de rovv. 11, 20 en 21), hetzij door de vrijheid van meningsuiting van Stichting PVV worden gerechtvaardigd (zie rov. 24). Die vordering is dan ook niet toewijsbaar.