Incident in porseleinkast
Rechtbank Amsterdam 2 april 2008, HA ZA 07-2928, Staatliche Porzellan-Manufaktur Meissen GMBH tegen Deko Trends International B.V. (met dank aan Arnout Gieske, Van Diepen Van der Kroef).
Nootwaardig vonnis in incident over een belangrijke praktijkvraag over het relatief nieuwe artikel 1019a Rechtsvordering (implementatie handhavingsrichtlijn): Onder welke omstandigheden mag voorafgaande aan de inbreukprocedure inzage en afgifte worden verkregen van conservatoir beslagen bewijsmateriaal? De Rechtbank Amsterdam interpreteert het als volgt: eiser heeft slechts een rechtmatig belang heeft bij inzage en afgifte indien gedaagde zich schuldig zou maken aan grootscheepse piraterij.
Meissen is al sinds begin 18e eeuw producent van porseleinen producten, waaronder decoratieve sierstukken en is houder van een groot aantal merkregistraties (voor IE-anekdotici: volgens wikipedia zijn de gekruiste zwaarden van Meissen “one of the oldest trademarks in existence’). Deko Trends is een groothandel in decoratie-artikelen.
Meissen heeft bij Deko Trends conservatoir beslag doen leggen tot afgifte van een aantal porseleinen producten en conservatoir bewijsbeslag genomen op een groot aantal bescheiden. Vervolgens is Meissen een bodemprocedure gestart tegen Deko Trends waarin onder meer een verbod wordt gevorderd op de verhandeling van de beweerdelijk inbreukmakende porseleinen producten van Deko Trends. In dit incident vordert Meissen op grond van artikel 223 Rv bij wijze van voorlopige voorziening afschrift van, althans inzage in het conservatoir beslagen bewijsmateriaal ex artikel 2.22 lid 4 BVIE jo. artikel 1019a jo. 843a Rv.
De rechtbank oordeelt dat een vordering tot afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv niet moet worden gezien als een provisionele vordering in de zin van artikel 223 Rv, maar als een incidentele vordering in de zin van artikel 208 Rv. De provisionele vordering is immers naar haar aard gericht op het treffen van een maatregel van voorlopige aard die werking heeft voor de duur van het bodemgeschil, waarvan bij de vordering tot afgifte ex artikel 843a Rv volgens de rechtbank niet gesproken kan worden.
De vordering van Meissen op grond van artikel 2:22 lid 4 BVIE wordt afgewezen omdat dit artikel volgens de voorzieningenrechter handelt over nevenvorderingen die door de rechter kunnen worden toegewezen nadat inbreuk op de rechten van de merkhouder zijn vastgesteld. Een dergelijke vordering kan dan ook niet bij wijze van incidentele vordering worden toegewezen voordat in de hoofdzaak is beslist.
Met betrekking tot de vordering van Meissen gestoeld op artikel 1019a Rv jo. 843a Rv oordeelt de rechtbank onder meer als volgt:
"5.9. Artikel 1019a Rv dat, zoals gezegd, een nadere invulling is van artikle 843a Rv, gaat uit van de gedachte dat de eiser in staat moet zijn om voldoende bewijs te verzamelen teneinde vast te stellen of sprake is van een inbreuk op rechten van intellectuele eigendom. Dat deze inbreuk al vastgesteld zou moeten zijn alvorens een dergelijke vordering toewijsbaar zou zijn, zoals Deko Trends heeft aangevoerd, is dan ook onjuist.
Thans dient derhalve de vraag te worden beantwoord of Meissen, nu het bewijsmateriaal veilig is gesteld, tevens een rechtmatig belang heeft bij inzage en afgifte van de in het kader van het bewijsbeslag beslagen goederen.
(…) De rechtbank is van oordeel dat een rechtmatig belang in dit geval ontbreekt. (..) Meissen heeft daarbij alleen dan een gerechtvaardigd belang indien zij voldoende aannemelijk zou hebben gemaakt dat Deko Trends zich schuldig zou maken aan grootscheepse piraterij. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voorshands niet komen vast te staan. (…). ”
Meissen wordt veroordeelt in de volledige proceskosten van het incident.
Lees het vonnis hier.